De edele judosport doet ons weer iets fundamenteels begrijpen over de aard en het wezen van de mens. Judo is een mooie sport, subtiel en fijnzinnig. Maar ook is judo verschrikkelijk, vanwege één ding. Het aanraken.
De hele tijd dat aanraken. Het moet gruwelijk zijn als de hele tijd iemand naar je staat te graaien. Je probeert vast te pakken, en je ook vastpakt, bij je schouder, je arm, in je kraag, je been, je lurven. Ben je net opgestaan, komt die hand weer.
Je hebt sporten waarbij de atleten elkaar nooit aanraken, sporten waarbij ze elkaar soms aanraken, opzettelijk of niet, en sporten waarbij ze elkaar de hele tijd aanraken. Contactsporten heten die laatste. Die zijn niet voor iedereen weggelegd.
Sommige mensen kunnen het eenvoudigweg niet goed verdragen om door een onbekende aangeraakt te worden. Zij kunnen beter gaan tafeltennissen, badmintonnen of zwemmen. Voor hen is het onmogelijk een sport te beoefenen waarbij de tegenstander constant aan ze zit. (Schermen is de nobelste sport. Het doel is weliswaar de ander aan te raken om te scoren, maar dat gebeurt met een instrument, een degen of een floret. En dan nog alleen het uiterste puntje daarvan.)
Voor mensen die niet contactsportief zijn is het aanraken in het gewone leven over het algemeen ook een bezoeking. Men kan op velerlei manieren door een ander worden aangeraakt. Let wel: we hebben het hier over vreemden en vreemde aanrakingen, want die zijn wezenlijk van een andere orde dan de vrijwillig aanvaarde en zelfs gekoesterde aanrakingen van een geliefde.
De vreemde medemens kan bijvoorbeeld op uw teen gaan staan, of zelfs op de gehele bovenvoet. Hij (en zij ook) kan tijdens bijeenkomsten van culturele aard, vooral die van drukke aard, van achteren tegen u aan rijden op de maat van de muziek, van opzij u aan de kant ellebogen aan de bar, aan diezelfde bar van voren u achteruit dwingen bij het meenemen van de drankjes.
Hij kan zich tijdens het vermaak, wanneer de menigte als één mens naar een podium staat te kijken, tussen u en een ander door wurmen om dichter bij de attractie te komen en daarbij met zijn billen tegen uw billen schuren. Dat is niet erg fijn.
Het kan gebeuren dat een onbekende medemens u een enthousiaste dreun op de schouder geeft en iets zegt als ‘vriend’ of ‘kameraad’ of zijn duim opsteekt en ‘ja-ha-ha-ha’ roept omdat u hem bijvoorbeeld een aalmoes hebt gegeven. Dan is er de medemens die in benevelde toestand u, een vreemde, sniffend en snikkend om de hals valt en u opbiecht dat hij zijn schoonmoeder haat maar van u houdt. Als u hem met zachte hand hebt afgepeld, ziet u hoe hij dezelfde innige omhelzing uitvoert bij een lantaarnpaal.
Ook kan het voorkomen dat men plotseling ruw bij de arm wordt gepakt door een politieagent, die diezelfde arm dan met brute kracht op uw rug draait en u in uw oor sist dat u iets hebt gedaan wat u niet hebt gedaan.
Hij kan u fouilleren. De vreemde medemens kan een hand geven, of zoenen op uw verjaardag. Te dichtbij gaan staan tijdens een gesprek. Een high five geven. Een aai over uw bol. Een kneepje in uw wang. Een tik tegen uw billen. Een vriendschappelijke duw. U bij de neus nemen. Een hand op uw arm leggen tijdens een vertrouwelijk moment. Uw hand vasthouden bij een spannend sportmoment. U van de fiets duwen als u op de stoep rijdt.
In het openbaar vervoer liggen de grootste mogelijkheden voor de aanrakende medemens. Het is het paradijs voor de tactiel uitbundige en opdringerige vreemde. Hij begint bijvoorbeeld bij het instappen in een bus achter u, op een lager treetje, zijn neus in uw rug te drukken en vervolgens alvast, te vroeg, op te klimmen tot bestuurdersniveau waarbij hij over de gehele lengte van de voorkant van zijn lichaam uw gehele achterkant bedekt. Vaak ruikt het dan ook niet prettig.
In het gangpad van bus of trein steeds tegen uitstekende armen en ellebogen schampen. In een volle coupé moeten voelen hoe de reiziger naast u breder en breder uit gaat zitten en met spekkige dijen uw plaats kleiner en kleiner maakt.
Iemand naast u die in slaap valt met zijn hoofd op uw schouder.
In de metro legt hij een hand op uw hand op de ijzeren vasthoudpaal.
In het café schuift de vreemde achter u met zijn stoel dichterbij.
In de bioscoop loopt hij voor u langs naar een stoel verderop. Een en al aanraken. Tijdens de film steeds weer die elleboog op dat te smalle armleuninkje.
Ooit, op een dag, denkt u dan, zult u die vreemde ook aanraken, en dan kei- en keihard en vol op die neus van hem.