Er is een serie waar ik ’s nachts naar kijk als ik niet kan slapen. In mijn eentje. Er zijn dingen die je alleen moet verwerken. Domme series, lastige broodjes. Het punt is dat de ogen van de ander er iets doms van maken. Of wansmakelijks.

Degene die het beste met me voorheeft, zegt dat ik dit echt anders moet aanpakken. ‘Als ik niet kan slapen’, zegt hij, ‘dan denk ik aan Obama.’ Hij is ook degene die in zijn dromen op een paard de tegenstander te lijf gaat. En zegeviert. Ik word gebeten door kleine beestjes met scherpe tanden. Ga ten onder.

Ik denk dat hij bedoelt dat ik dit ook moet doen. Denken dat ik Obama tegenkom. En dan?

‘Waar hebben jullie het over’, zegt hij. ‘Hoe maak je hem aan het lachen?’

Niet echt kwesties waar ik per se slaperig van word. Al kom ik via Obama toch al gauw op Hitler. Er is een Amerikaanse essayiste die een boek schreef met de titel Dreaming of Hitler. Ik weet dit alleen omdat Martin Bril hier een column aan wijdde. Ik denk niet dat hij het boek had gelezen, het ging hem om de titel. Hoe cool die was, al denk ik niet dat Bril het woord cool gebruikte. Stoer? Nee zeg. Ik denk dat hij weg kwam met het op zich tamelijk machteloze ‘mooi’. Zijn ‘mooi’ was ver verwijderd van het klassieke ‘mooi’. Mensen denken dat woorden iets betekenen, maar degene die ze in de mond neemt geeft woorden hun lading. Ik word steeds wakkerder.

Waarom herinner ik me dit? Ik heb nooit een column van Bril uitgescheurd en bewaard, nooit een bundeling van zijn columns gekocht. En toch weet ik zeker dat hij ruim twintig jaar geleden schreef over een boek dat ik niet kende. Net zoals ik nog weet wat hij over Lucinda Williams schreef, en over Flannery O’Connor. Ik denk dat ik gevoelig was voor zijn smaak, al zou ik dat toen nooit zo hebben gezegd. Ik voelde vooral verzet als ik hem las. Wat niet wegneemt dat ik waarschijnlijk dacht ook zoiets cools te moeten bedenken als een boek schrijven dat heette Dromen over Hitler.

Degene die het beste met me voorheeft, zegt: ‘Als ik niet kan slapen, dan denk ik aan Obama’

Ik was niet zo cool.

Ik heb wel Lucinda Williams vaak zien optreden, en las alles van Flannery O’Connor. Maar daar had ik Martin Bril niet voor nodig. Al had ik een extra gevoeligheid voor de vrouwelijke schrijvers die door de mannelijke ballotage heen kwamen. Dat waren er niet zo veel. Hermine Landvreugd. Hoe zou het met haar gaan? Extreem cool was die. Wijde pijpen, brede lach. Ik zat naast haar te signeren in de Bijenkorf, in plaats van een tas had ze een aftandse koffer bij zich met speeltjes voor haar zoontje, ze schreef telkens iets in haar boeken dat haar kopers aan het lachen maakte.

Stel je voor dat een man over Hitler droomt. Zou minder mooi zijn. Zelfs verdacht. ‘Dreaming of Obama’ klinkt als een handboek voor softies. Het luistert allemaal nauw, met wat wel en niet door de ballotage kan. Ik denk dat Bril daarin heel goed was, om daar precies zijn vinger op te leggen: dit wel, dat niet. Ik zou niet zo goed weten wie dat nu doet. Vast omdat ik het niet zie, alleen nog maar met mijn handen in de aarde zit, stokrozen aan het opbinden ben.

Nee hoor.

Geen idee hoe dat moet, stokrozen opbinden. Maar waarom zou mijn leven voorbij zijn als ik alleen nog maar stokrozen wil opbinden? Waarom lig ik wakker van die vraag, en niet gewoon van de klimaatproblematiek? Of van hoe ik Obama aan het lachen maak?

En dus kijk ik ’s nachts naar een serie die ik verder niemand aanraad. Alles zit erin, zelfmoord, kanker, bedrog; een miljoen kleine dingen, en zo heet die serie dan ook. Ik hou vooral van de verhaallijn waarin de vrouw die niet weet dat haar man suïcidaal is een restaurant begint, hartje Boston. Eerst moet dat pand nog worden opgeknapt, kom maar op, met je verf en je lampen.

Soms zou ik willen dat ik het een kunst op zich zou kunnen vinden, iets maken dat ontspant. Maar ik zie mezelf kijken, en weet dat het troep is die me gevangen houdt.