December 1961.

In onze voordeur zaten ramen van matglas zodat je nooit precies kon zien wie er aanbelde. Maar ik zat elke woensdagmiddag rond twee uur op de trap en wachtte op de bladenman die de Donald Duck in de bus zou werpen en herkende altijd zijn silhouet.

Maar nu verscheen er voor het matglas een merkwaardige schaduw die niet bleef stilstaan maar in ons portiek heen en weer drentelde. Net op het moment dat ik mijn moeder wilde roepen, werd er aangebeld.

‘Doe jij even open!’ schreeuwde moeder vanuit de keuken.

Ik deed het, maar vond het angstig.

In de deuropening stond een kleine vrouw. Ze droeg een zwarte bril en een grote wollen muts en leek zich in haar dikke jas te verbergen.

‘Dag jongeman… Is je moeder thuis? Zeg maar dat ik het ben… Anneke van Empel.’

Omdat de vrouw een heks kon zijn en mij mogelijk zou kunnen ontvoeren naar een onbekend land, vergat ik onmiddellijk haar naam en riep luid: ‘Mam! Mam!’

De vrouw bleef naar de grond kijken, wat ik onprettig vond.

Moeder kwam eraan en ik stapte onmiddellijk terug.

‘Ben jij dat, Anneke?’ vroeg moeder.

Ze omhelsden elkaar langdurig.

De vrouw begon te huilen.

‘Je moet me helpen… Help me, alsjeblieft…’

‘Wat is er dan, Anneke?’

‘Je moet ze voor me leggen… Het is zo vreselijk.’

‘Ik doe het niet meer’, zei mijn moeder.

‘Alsjeblieft, doe het nog een keer voor mij.’

Mijn moeder talmde, keek even over haar schouder naar mij.

‘Ga naar je kamer, lieverd. Ik moet even alleen met deze mevrouw praten.’

In mijn kamer liet ik de deur open staan.

De vrouw en mijn moeder liepen de voorkamer in. Voorzichtig schuifelde ik de gang op en probeerde iets te horen.

‘Nee… Ik wil het niet… nee…’ De stem van mijn moeder klonk resoluut.

‘Alsjeblieft Corrie… leg ze… Alsjeblieft.’

De vrouw begon te smeken.

‘Wat is er precies aan de hand, Anneke?’ De stem van mijn moeder was iets luider dan die van Anneke. Wat er aan de hand was kon ik slecht horen of begreep ik niet. Er was sprake van een ‘hij’ en het woord ‘oorlog’ viel.

Opeens hoorde ik mijn moeder zeggen: ‘Goed, ik moet ze even halen.’

Snel keerde ik terug naar mijn kamer, kon de deur op een kier zetten, en ging op bed liggen. Moeder liep langs en ging naar de slaapkamer. Ze deed de linnenkast open en haalde er iets uit. Voordat ze terugging kwam ze nog even in m’n kamer.

In de zitkamer, op de grond voor de kachel, las ik mijn Donald Duck

‘Ik doe de deur dicht en je mag niet binnenkomen. Heb je me begrepen?’

Ze klonk streng, terwijl ze dat eigenlijk niet was.

‘Wat is er dan?’

‘Anneke ken ik uit het kamp. We moeten praten.’

‘Waarom heb je dan speelkaarten in je hand?’

Moeder keek naar het pak en zei: ‘We gaan praten terwijl we een kaartspelletje spelen… Dat praat makkelijker… Nou ja… ik bedoel… Dat vertel ik je straks wel.’

Ik durfde mijn kamer niet te verlaten, zelfs niet toen ik hoorde dat de bladenman de Donald Duck had gebracht.

M’n moeder liet na enige tijd de vrouw uit, riep mij en zei: ‘De Donald Duck is voor je gekomen!’

Ze reikte mij het blad aan en ik liep achter haar aan naar de voorkamer.

Op de eettafel lagen de kaarten.

‘Ik wist niet dat we deze kaarten hadden’, zei ik.

‘Ze zijn oud, ik ga ze weggooien.’

‘Ze zijn nog goed. Mag ik ze dan hebben?’

‘Nee!’

‘Waarom niet?’

‘Het is een onvolledig spel. Er zijn veel kaarten weg.’

‘Kan mij niks schelen.’’

‘Ik geef je morgen een nieuw spel.’

Ze ruimde de kaarten op, legde het pakje hoog in de boekenkast (vermoedelijk dacht ze dat ik er dan niet bij kon) en liep naar de keuken.

‘Wat kwam die mevrouw doen?’

‘Ik ken haar uit het kamp.’

Ik wilde nog meer vragen, maar ze kreeg tranen in haar ogen. Ze veegde ze met haar schort weg.

‘Waarom huil je, mam?’

‘Nee, ik huil niet. Ik heb met mijn handen aan de uien gezeten en daarna in mijn ogen.’

In de zitkamer, op de grond voor de kachel, las ik mijn Donald Duck. Het kaartspel kon ik zien liggen. Het moest mogelijk zijn, als ik op iets kon staan, om het te pakken. De bureaustoel sleepte ik naar de boekenkast. Maar toen ik mijn hand naar het kaartspel reikte, hoorde ik: ‘Laat dat!’

Ik schrok en viel op de grond. Met het kaartspel.

‘Je mag hier nooit en nooit met je vingers aanzitten.’

‘Waarom niet, mam?’

‘Beloof me dat je altijd van die kaarten afblijft.’