Er wordt veel gewandeld in Buitenland, de nieuwe bundel van Miriam Van hee. Verwonderlijk is dat niet: haar gedichten doen het goed op de korte baan. Ze heeft aan een uitspraak of een indruk genoeg om een sfeer te scheppen. In een paar korte regels ben je met haar mee, zie je hoe het hout van gezaagde beuken aan de kant lijkt op het vruchtvlees van pompoenen. Je gooit met haar een steen in de struiken en vijf jongen van everzwijnen spurten met hun moeder weg. Ze noemt ze ‘kleine gestreepte coureurs’, die dan wel diep over hun fietssturen gebogen moeten zitten. Je voelt de wind, je neemt scherp waar.
Miriam Van hee schrijft zo terloops, zo zonder enige bedoeling en zo weinig. Prettig, zoals iemand die vertelt wat die meemaakte toen die naar je op weg was – iets op straat gezien, ergens de kleur van opgevallen, een geluid gehoord.
En toch is er iets aan de hand met haar schijnbaar lichte gedichten: ze zijn wel degelijk herleesbaar. Er nestelt een wantrouwen in die vluchtige beschrijvingen. Van hee lijkt verliefd op woorden die mensen zomaar zeggen, die een pure negatie vormen van betekenissen. Versprekingen zou al te groot gesproken zijn, nee, gewoon onbedoelde opmerkingen. Of dromen, maar dan zo precies beschreven dat je je afvraagt of iemand ze herinnerd kan hebben. Van hee wil zo graag bijna niets zeggen dat je er even eng van wordt. Het lijkt kabbelend, die beschrijvingen van landschappen, maar haar taal kan bij vlagen zo schrijnend zijn als die van Eva Gerlach.
je vloog aan een venster de zon achterna
onder de vleugels lag land in de zee
dat eruitzag als brood waarvan iemand
gegeten had maar zonder honger
brood dus
(…)
Een raadselachtige wending, ‘brood dus’, alsof het brood is wat iemand eet als die geen honger heeft, of alsof de dichter even vergeten is waar ze het over had. Dit gedicht gedachten in het luchtruim schreef Van hee na het overlijden van haar collega Eddy van Vliet. Even wordt het vliegtuig waarin de ik-figuur zit die een overlijdensbericht in de krant leest al te letterlijk een metafoor voor een vlucht de dood in. Dat gebeurt vaker in haar gedichten: metaforen worden zo concreet en passend dat ze eigenlijk geen metafoor meer zijn maar passende sleuteltjes. Ze wil dat vliegtuig uit, anders zou ze zelf sterven:
en daarom wilde je landen want zo lang
alleen in de lucht te zijn was niet goed
voor de mens, hij hoorde nu honger
te voelen, hij hoorde heen en terug te reizen
hij hoorde te vallen en op te staan
Buitenland is ook de titel van het enige langere gedicht in de bundel, dat tot haar beste werk behoort. ‘Stel je voor dat er diep binnenin je/ een buitenland ligt, dennen,/ sneeuw en barakken, land/ zonder bodem, je haalt het niet op’ schrijft Van hee. Vervolgens vraagt ze ons voor te stellen dat wij wél bestaan maar de tijd niet, en dat bepaalde woorden helemaal niet bestaan en niets zeggen. Abrikoos bijvoorbeeld, of promenade: willekeurige woorden die Van hee’s werk zo kenmerken, omdat ze nooit helemaal bij toeval willekeurig zijn. Het geluid, ‘kruiende wateren’ of ‘een dichtklappend hek’ is dan het buitenland. En ze verhaalt over hoe dorpen verdwenen in zee, hoe eilanden als wrakhout in zee terechtkwamen en al drijvend op zoek zijn naar verbanden. Even lijkt ze zich hier aan haar beeldspraak te vertillen. Eilanden kennen ook een buitenland, ze hebben alleen geen buurlanden. Hier lijkt haar beeldspraak te zwaar op de hand. Maar meteen herneemt Van hee zich, spreekt over talen en zonlicht en verplaatst de lezer terug naar haar metafoor, dat ‘vriendelijk/ en toch bewoond vasteland’ en maakt het weer werkelijk. Tussen de dennen staat een berk. Elders zijn en binnen blijven vallen samen.
er valt toch wel iets voor te zeggen, dit wonen
in treinen, dit schommelen achter de ramen
en alles begrijpen: de dorpen van hout
de lucht zonder wolken
het zonlicht in rimpelend water
De woorden van Miriam Van hee zijn opmerkelijk aanwezig en eenvoudig. Nergens in haar gedichten verraadt zich de slaviste die Miriam Van hee is, behalve in de zware motto’s die deze in drie afdelingen opgedeelde gedichten als ankertjes proberen onder te laten dompelen. Dat hebben de gedichten niet nodig. Ook zonder dat is de diepte achter de lichte woorden van Van hee wel zichtbaar. Een pagina met aantekeningen knalt nogal hard op het laatste gedicht ernaast, die had gerust verderop mogen staan. Het is net alsof de gedichten zelf vinden dat die extra woorden detoneren. Ze spreken prettig voor zichzelf.
Miriam Van hee publiceerde een achttal bundels in dertig jaar, alle even sober en ingehouden. Haar gedichten werden bekroond met een belangrijke Europese prijs, Poesias, wat betekent dat haar gedichten erg goed vertaald moeten zijn. Sterker dan in de verzameling uit haar vroegere werk Het verband tussen de dagen (1998) is de ontheemding in Buitenland navoelbaar. Doordat wordt stilgestaan bij ogenschijnlijk gewone dingen valt op hoe glazig en breekbaar de wereld eruitziet voor wie scherp en angstvallig naar buiten en om zich heen kijkt. film heet een indringend drieluik, waar in het eerste gedicht van een film niets begrepen wordt tot de zwart-witbeelden veranderen in een eindscène in groen licht. In het tweede gedicht blijkt een landkaart niet te kloppen en in het derde verandert niets na een bezoek.
En toch is het niet melancholie die het werk van Miriam Van hee aantrekkelijk maakt, maar de overwinning ervan. Haar toon is helder en monter. Haar eenvoud is opvallend muzikaal. De zin van wandelen heet de middelste serie uit de bundel. Dat die zin niet in een bestemming gevonden wordt, moge duidelijk zijn. De zon is gaan zakken en de schaduwen zijn aan de andere kant van de wandelaars gaan vallen – en de mensen lopen ook nu weer terug de berg af, opnieuw hun schaduw achterna.