Afgelopen vrijdag eerde de Stichting Internationale Spinozaprijs de ‘dode denker’ Jan Patočka (1907-1977). Het centrale thema van de prijs was deze keer ‘Europa’. De Tsjechische filosoof Patočka vertegenwoordigt veel van wat aantrekkelijk is aan de Europese manier van doen: bezieling door kritische zelfreflectie, zelfvertrouwen en inzicht door twijfel, onderzoek als basis voor actie. In de woorden van Socrates: ‘Een leven dat niet onderzocht mag worden, is het leven niet waard.’

In zijn laudatio vestigde juryvoorzitter Herman Van Rompuy de aandacht op dit kenmerk van het Europese denken: ‘dat het – althans in zijn beste momenten – wars is van dogmatisme’. Patočka bracht deze deugd als geen ander in praktijk. De Europese agenda die uit zijn werk naar voren komt: Europa zal denken en opnieuw denken; of het zal niet zijn, en zichzelf verloochenen door te zwelgen in la grande bellezza van het doen alsof – doen alsof problemen kunnen verdwijnen door simpele oplossingen.

Patočka viel niet voor deze oer-Europese verleiding. Het maakte hem tot de inspirator en gids van Václav Havel. Samen vormden deze twee dissidenten de drijvende kracht achter ‘Charta 77’, het document waarin de communistische regering van Tsjechoslowakije werd opgeroepen om universele mensenrechten bindende rechtskracht te geven (en zodoende de door haar ondertekende Helsinki Akkoorden ook daadwerkelijk na te leven). Ruim tien jaar later zou Havel zonder Patočka de overwinning vieren.

Patočka stierf in het jaar van Charta 77. Na een clandestiene ontmoeting met Max van der Stoel (toen de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken) volgde een uitputtende ondervraging door de Tsjechische geheime dienst. De zeventigjarige denker bezweek eraan. Wat hij naliet waren ideeën en papieren. In de Koude Oorlog werden levens gewaagd om deze schat te beschermen. En toen in Praag de nieuwe lente kwam, voerden de windvlagen van de Europese geschiedenis deze bloesems van het Europese denken mee. In meertaligheid dwarrelden ze neer, vanuit het archief van Patočka in zijn eigen Praag.

De essayist Benno Barnard heeft het Praag van de jaren zeventig getypeerd in lagen: ‘De droevige bovengrondse stad van de communisten, de elegante historische stad van de Habsburgers, de literair-historische stad van Franz Kafka en Bohumil Hrabal.’ Toen hij er in 1976 voor het eerst was, werd Barnard echter vooral gegrepen door ‘het ondergrondse, dissidente Praag’. Daar werden ’s nachts complete boeken uitgetikt om wille van de archivering van vrij denken.

Wat heeft het Europa van nu behoefte aan Patočka’s lessen!

In die betoverende Boheemse schemerwereld dreef Patočka een ‘ondergrondse universiteit’, in huiskamers (colleges zijn gebundeld in het prachtige boekje Plato and Europe). De ‘Socrates van Praag’ gaf een voortdurende masterclass, in de ware betekenis van het woord. Hier kon men deel zijn van de indrukwekkende ‘poging om in waarheid te leven’ (zoals de titel luidt van een van Havels beroemde boeken).

In Patočka’s Praag viel veel te leren. Over de grillen van de Europese geschiedenis, de kracht van de twijfel, en de sinistere kanten van onbekommerdheid. Dat de geschiedenis geen verhaal is met een plot en een happy end, maar een voortdurende strijd tegen verduistering door leugens, verabsolutering van (economische) rationaliteit en andere menselijke banaliteiten die bezieling en openheid doodslaan.

Patočka en Havel begrepen waar de krachten van West-Europa sluimeren (dat moederland van de EU van vandaag). Waarschijnlijk begrepen zij dit beter dan de West-Europeanen zelf. Bovendien konden zij verwoorden waarom Europeanen niet kunnen zonder vrij en kritisch denken; en waarom dat denken alleen kan vanuit een open houding naar de wereld en met bescheidenheid als het gaat om het geven van verklaringen, en terughoudendheid in het aanwijzen van causale verbanden.

Wat hebben we hier in het Europa van onze tijd behoefte aan! Maar wat zijn we in verwarring over waar we het moeten zoeken. Wat is het daarom een geschenk dat de Spinozalens nu de aandacht vestigt op Patočka. Wat is het goed nieuws dat dit betekent dat zijn werk nu ook in de Nederlandse taal (en hopelijk meerdere kleinere Europese talen) ontsloten zal worden, allereerst in de vorm van een ‘lesbrief’ voor scholieren en studenten.

Patočka’s wereld is niet verdwenen, maar leeft in onze werkelijkheid, in de samenwerking en samenhang in Europa, en tussen de mensen in Europa – een schat in ons dagelijks leven. Aandacht hiervoor zal zelfinzicht en vertrouwen geven.