Het begint met de letter V en het bracht Nederland begin jaren zeventig massaal de straat op. Vietnam zal menigeen zeggen. Maar er is ook een andere V die het land in beroering bracht, een bijna vergeten V: die van Veronica. Toen in de jaren zeventig de polletiek – die destijds ook al tegen het volk was – ‘het station waar muziek in zit’ uit de lucht wilde halen, werd er een glimp zichtbaar van de ‘natuurlijke’ reserve tegenover de zogenoemde Haagse bedilzucht die sinds het Fortuyn-tijdperk vast onderdeel is van onze politieke cultuur. De Nederlander die eigenlijk niet mocht bestaan van de oude socialistische, gereformeerde of katholieke verzuilde heren bestuurders deed van zich spreken. En hij zou voorlopig niet meer uit de openbaarheid verdwijnen. Hij zong met Vader Abraham en Boer Koekoek Den Uyl is in den olie (‘met Joop valt niet te praten, hij zegt het zijn piraten’). Hij neuriede het nummer Veronica vrij mee met Ben Cramer, de Nederlandse Tom Jones, wiens Prodent-glimlach en zonnebankverbrande gelaat verwezen naar het geluk dat elke gewone, handige jongen deelachtig kon worden. En hij – en dat is ogenschijnlijk niet te rijmen met de rest van zijn niet bepaald experimentele, hippieachtige gedrag – rookte wel eens een stickie en zette een plaat op van The Velvet Underground.
Die Nederlander, of beter gezegd, het zendschip van die Nederlander, is het onderwerp van het nieuwste boek van de journalist-historicus Auke Kok, Dit was Veronica. Kok, die eerder een verhelderend boek schreef over het dramatische voetbaljaar 1974, is ook dit keer weer een verleden ingedoken dat heel Nederland aanging. En al is het verlies van Veronica niet zo’n trauma als de verloren finale tegen de Duitsers, het is toch een gebeurtenis die in de tijd zelf meer ontsteltenis teweegbracht dan bijvoorbeeld het optreden van Dolle Mina of het telkens weer tweede worden in de Tour van Joop Zoetemelk. Misschien – en het boek van Kok lijkt die conclusie te rechtvaardigen – was het verdriet om Veronica wel een nationaal gevoeld verdriet. Als dat het geval is, dan heeft Kok beet. Want dan is de geschiedenis van opkomst en ondergang van Veronica meer dan zomaar een verhaal over het wel en wee van een zendschip. Het zou dan een leerzame vertelling kunnen zijn over het ontstaan en negeren van een collectieve historische emotie in een land waar het volk wél en de staat nog niet klaar was voor wat verpozende vrijbuiterij in de ether. En dat is precies het verhaal dat Kok geschreven heeft, met oog voor detail, met rake portretten, met de juiste citaten en met veel bewondering voor de spannende, informele radio van de piraat Veronica, die Kok, ooit werkzaam bij het Radio 1-journaal, op waarde weet te schatten.
Het geheim van Veronica was natuurlijk, zoals Auke Kok helder beschrijft, dat het station de toehoorder het gevoel gaf dat er na ‘eeuwen’ dominees-, pastoors- en socialistenliederen en -preken eindelijk iets op de radio kwam wat waarachtig leefde. De radio moet akelig opvoedkundig zijn geweest, als het ware natuurgetrouw gemodelleerd naar wat W.F. Hermans over een gemiddelde eind-jaren-veertiguitzending schrijft in Ik heb altijd gelijk (‘“Ik heb in deze verscheurde wereld, maar één raad te geven, waarde luisteraars, ga tot Christus!” Vervolgens zette een kerkorgel een dreunende psalm in’). De luisteraar was er voor de omroep, verlengstuk en ontvanger van haar boodschap, precies zoals de gelovige er voor de kerk was. De revolutie van Veronica was dat ze dit bevoogdende mechanisme – dat tot op heden niet geheel uit Hilversum verdwenen is – voor altijd doorbrak. De radio was er voor de luisteraar. Punt uit. (Dezelfde soort uitvinding deden overigens de pastoors in de jaren zestig toen ze vaststelden dat de kerk er was voor de kudde, en het Latijnse gezang verruilde voor Hollands en beat, wat overigens geen succes werd.)
Er kon ook geen misverstand bestaan over de vraag voor wie de uitzendingen bedoeld waren als je de allereerste Mister Veronica, Joost den Draaijer, hoorde. ‘The hottest sound around, on one-nine-two, the station where it’s óóóólll hap-pening.’ Zulke onverantwoorde teksten waren verspild aan oppassende huisvaders en huismoeders die het liefst hun hele leven op Drees en Romme hadden gestemd. Aan de nieuwe generatie, van de Beatles en iets later van de Volendamse palingsound, waren ze daarentegen welbesteed. Veronica deed niet aan opvoeden, Veronica deed aan behagen. De Top Veertig, de latere Drive In-shows, de talloze verzoekplatenprogramma’s – het waren allemaal uitingen van eenzelfde filosofie: het ging in het leven om geluk en een goed gevoel. Veronica bracht dat eerst met rock en pop via transistorradio’s in de tienerslaapkamers, maar al gauw klonk het geluid van de zender in de huiskamers van de eengezinswoningen van jonge stelletjes in Amsterdam-Noord of Holendrecht en in de kantines van bedrijven. De zender verburgerlijkte, als onvermijdelijk gevolg van haar massalijnformule die schonk wat gevraagd werd (Lex Harding werd haar excuus-Truus-deejay, de enige die underground en hardrock draaide, merkt popkenner Vic van de Reijt op in het boek). Een verdere vernederlandstaliging van het station dat vanaf het begin ongegeneerd Hollandstalige liedjes draaide en ook wel creëerde (Kom uit je bedstee mijn liefste, van deejay Rob Out, alias Douwes Dekker) zou onontkoombaar blijken. Pierre Kartner – de componist van een overigens prachtige smartlap als In het kleine café aan de haven – zou op den duur op Radio Eén Negen Twee vaker te horen zijn dan Mick Jagger.
Auke Kok beschrijft deze ontwikkeling met absolute empathie. Hij weet ook wel dat Veronica een januskop had – namelijk een licht anarchistische kant en een, laten we zeggen, Gordon- of René Froger-kant – maar hij blijft wijzen op het prettig onaangepaste element dat in Veronica zat. ‘Het totaal ontbreken van plichtmatigheid’ roemt hij als de grootste kwaliteit van de etherpiraat. Voor de Nederlandse overheid was dat gebrek aan zin voor regels en orde juist een probleem. Het bestaan van de zender was vanuit zowel het oogpunt van internationale regelgeving als van moraliteit onacceptabel. De zender deed maar wat. Heel lang echter polderden verscheidene kabinetten maar wat aan met Veronica, omdat het op de een of andere manier tot de ministeriële hoofden vol Bach en Johannes de Heer doordrong dat ‘het volluk’ deze piraat kennelijk liefhad. Niet toevallig was het een min of meer socialistisch gekleurd kabinet dat, paternalistisch als het was, een definitief einde maakte aan wat Olivier Bommel ooit ‘het platte vermaak’ noemde. Den Uyl voltrok het vonnis dat eerdere kabinetten niet hadden durven uitspreken over Veronica. De teleurstelling en woede die dat besluit veroorzaakte bij een – ongetwijfeld klein – deel van de Veronica-aanhang leidden tot tegenwoordig ingeburgerde praktijken als valse bommeldingen, dreig- en scheldbrieven. En tot daadwerkelijke bedreiging van de verantwoordelijke minister van Cultureel Maatschappelijk Werk, die daarop politiebewaking kreeg.
Veronica stond voor iets, zo leert het boek van Auke Kok. Onaardig gezegd gaf de piraat uitdrukking aan een diep gevoeld verlangen naar zelfredzaamheid dat kon ontaarden in eigenrichting (zo verleende een van de eigenaars van Veronica als een onwetende Pilatus medewerking aan brandstichting bij de concurrent Radio Noordzee). Maar de grote vraag is natuurlijk of Veronica hoort bij de progressieve jaren zestig en zeventig. De zender van de vrije jongens en een enkel meisje (Tineke) was niet symbolisch voor al datgene wat later stof gaf aan de mythe van de ‘goede’ jaren zestig. De zender stond niet voor wereldverbetering, vrouwenemancipatie, gidslandpretenties en zo meer. Maar voor wat dan wel? Het is nuttig om in dit verband nog een keer de Vietnam- en Veronicabeweging met elkaar te vergelijken, omdat dat duidelijk maakt hoe de zender zich verhield tot de linkse tijdgeest van de jaren zestig en zeventig. In 1973 werd in het naoorlogse Nederland voor het eerst grootscheeps gedemonstreerd. Tienduizenden mensen liepen in januari dat jaar te hoop tegen de kerstbombardementen op Vietnam, naar schatting vijftig- tot zeventigduizend mensen kwamen op 18 april op het Haagse Malieveld bijeen ten bate van het bedreigde Veronica (de anti-Veronica-‘worgwetjes’ zouden weldra door de Kamer worden aangenomen).
Het waren twee demonstraties, en welbeschouwd vertegenwoordigden ze twee werelden. In de Vietnam-optocht liepen vertegenwoordigers mee uit bijna alle partijen, bewegingen, vredesclubs en progressieve kerkelijke organisaties die Nederland rijk was. Verzuilde iconen als de politica Marga Klompé en de pacifistische socialist Fred van der Spek gaven er acte de présence. De Veronica-demonstratie en de gelijktijdige ‘hearing’ in de Tweede Kamer werden bevolkt door typen als volkszangeres Corry Konings (Huilen is voor jou te laat), Barry Hay en Vader aller Smurfen, Abraham; figuren die geen enkele binding hadden met het brave politiek-organisatorisch dichtgetimmerde Nederland. De Veronica-demonstratie was geen manifestatie van serieuze partijen en bewegingen, in laatste instantie was ze een privé-aangelegenheid van tienduizenden. ‘Het was’, schrijft Auke Kok, ‘grofgezegd een Led Zeppelin-betoging voor een Cats-zender.’ Ook al droegen de deelnemers het haar tot op de schouders en zagen ze eruit als linkse, idealistische jongeren, ze waren er voor niemand anders dan voor zichzelf. Ze demonstreerden niet, zoals destijds onder protestmensen gebruikelijke plicht was, ergens tegen, maar ergens vóór. Ze wilden zich niet laten afnemen wat van hen was. Het was op deze dag dat de protestburger voor het eerst massaal uit de kast kwam, misschien was het zelfs wel op deze dag dat hij ‘geboren’ werd, in een ludiek jasje en spijkerbroek. Zijn verre opvolger in trainingspak en joggingbroek is nog altijd schatplichtig aan de geest van ‘zestig’, die bij Veronica zo lekker schaamteloos ‘los’ ging.