De Haan ziet de recente toespraak van koningin Beatrix in het Israelisch parlement, waarin ze toegaf dat het Nederlandse volk de deportatie van de joden tijdens de oorlog ‘niet heeft kunnen verhinderen’, ook als een poging de meningsverschillen over de oorlog te dempen. ‘Dat was geen poging om taboes over het verleden te doorbreken. De koningin probeerde te bemiddelen tussen joden en niet-joden, die zich beiden iets heel anders herinneren van de oorlog. Ze gebruikte daarom een volkomen gratuite formulering. Waarom we de deportaties van de joden niet hebben kunnen verhinderen, vertelde ze er niet bij. Waren we daar te beroerd voor of waren we te bang? Toch is die toespraak algemeen opgepikt als een schuldbekentenis dat de Nederlanders te weinig voor hun joodse landgenoten hebben gedaan. Vandaar dat oud-verzetstrijders enorm boos zijn geworden. Beatrix’ poging om de meningsverschillen enigszins te sussen is dus mislukt. Ze heeft de controversen juist aangewakkerd.‘
In haar bevrijdingstoespraak roemde koningin Beatrix de gemeenschapszin die tijdens de oorlog en de wederopbouw opbloeide: 'Vele Nederlanders voelden zich deel van een geheel, schouder aan schouder met de Rotterdammer in zijn verwoeste stad, verenigd in de vuist van de Amsterdamse dokwerker.’ Ook daarbij plaatst De Haan een kanttekening: ‘Voor de joden in Nederland betekende de oorlog allesbehalve een versterking van het nationaal gevoel. De oorlog heeft bij hen juist het gevoel versterkt dat ze er niet bij horen. De joodse bevolking werd enorm wantrouwig, niet alleen tegenover hun buren en de Nederlandse politie, maar ook tegenover de Nederlandse samenleving als geheel. Dat heeft ertoe geleid dat een deel van de Nederlandse joden naar Israel is vertrokken na de oorlog.’
ERNST KOSSMAN (1922), emeritus hoogleraar geschiedenis in Groningen, kan zich de nationale retoriek tijdens en na de oorlog nog goed herinneren. ‘Die zelfgenoegzaamheid na de oorlog, dat gewapper met de nationale vlag, kwam natuurlijk ergens vandaan. Al tijdens de oorlog was het nationale gevoel heel sterk geworden. We stonden als Nederlanders op de bres voor vrijheid en tolerantie. Niet dat de meeste mensen werkelijk iets deden, maar dat was wel het idee.
In de winter van '40 op '41 - een hele strenge winter met bergen sneeuw - maakte ik met mijn tweelingbroer en een buurjongen die op de kunstacademie zat, een sneeuwpop. Dat was een klassiek Grieks beeld van een vrouwentorso zonder armen. Het was duidelijk een naakte vrouw met een navel en borsten. Heel mooi. We woonden in de Rotterdamse wijk Blijdorp. Vlak naast ons huis was een gereformeerde kerk. Die kerk ging uit en de gereformeerde broeders in zwarte pakken kwamen langs ons beeld. Ze gingen er omheen staan en begonnen het Wilhelmus te zingen. Ze dachten dat het koningin Wilhelmina was. Dat was een enorme verzetsdaad, want het was verboden om het volkslied te zingen.’
Ido de Haan hield eind april een opvallende lezing op een congres van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie over herinnering en de Tweede Wereldoorlog. De titel van zijn lezing luidde De uitvinding van een nationaal trauma: De herinnering aan de jodenvervolging in Nederland. Hij licht toe: ‘Het is evident dat de jodenvervolging voor de overlevende slachtoffers een zeer traumatische ervaring was, waarvoor ze nog steeds psychiatrische hulp nodig hebben. Maar tegenwoordig wordt er gedaan alsof de hele Nederlandse samenleving onder de jodenvervolging heeft geleden en daardoor getraumatiseerd is. Lees er de kranten van de laatste weken maar op na. Er wordt voortdurend gepraat over een verzonnen gemeenschap - de natie - die een collectief schuldcomplex of een trauma zou hebben.’
Kossman gelooft ook niet dat de hele Nederlandse bevolking met een schuldgevoel ten aanzien van de jodenvervolging rondloopt. ‘Er gaan hoogstens een aantal sensibele individuen gebukt onder zo'n schuldcomplex. Ik vind het een volkomen krankzinnig idee om een nationaal debat te voeren over het Nederlandse falen ten aanzien van het tegengaan van de jodenvervolging. Ik geloof niet dat het belasten van de Nederlandse bevolking met al dat zelfverwijt een reinigende werking kan hebben. We verwijten de Russen toch ook niet dat ze zich vijfenzeventig jaar hebben aangepast aan het leninistisch-stalinistische regime?’
De Haan denkt niettemin dat zo'n maatschappelijk debat wel zinvol zou zijn. De vraag waarom er zo weinig onderduikadressen waren voor joden, terwijl niet-joden wel gemakkelijk konden onderduiken toen ze tewerkgesteld dreigden te worden in Duitsland, is volgens hem nog altijd niet beantwoord. Dat geldt ook voor de vraag of er wel genoeg remmen zitten op de Nederlandse bureaucratie en wat de eigen verantwoordelijkheid is van ambtenaren.
De Haan: ‘Ik stel voor om het psychiatrische taalgebruik over trauma’s en schuldgevoelens af te schaffen, omdat er politieke kwesties achter schuilgaan. Als de jodenvervolging een leed is dat alle Nederlanders is aangedaan, zijn we allemaal slachtoffers. We ontlopen zo de vraag naar de verantwoordelijkheid van niet-joodse Nederlanders voor de uitvoering van de deportaties in dit land. Het lijkt misschien een open deur, maar in het huidige spraakgebruik zou je het bijna vergeten: de essentie van de shoah was nu juist dat er een onderscheid werd aangebracht tussen joden en niet-joden. Het recht van spreken over de oorlog is tegenwoordig vooral gebaseerd op de hoeveelheid leed die je meebrengt in de discussie. Maar er waren ook mensen die leed toebrachten. Ik keer me tegen al die zalvende verhalen die stellen dat het zo pijnlijk is om te herinneren, waarmee de politieke context van de jodenvervolging wordt verdoezeld.’
In de jaren vijftig waren Nederlanders in de ban van de mythe dat ze zich collectief hadden verzet tegen de Duitse overheersing en was er voor het leed van de joden nauwelijks aandacht. De Haan: ‘De jodenvervolging paste natuurlijk niet in dat beeld, want als het verzet een nationale zaak was, waarom konden er dan toch zoveel mensen gedeporteerd worden? Dat is dan moeilijk te verklaren.’
OP DIE VERZETSMYTHE werd in de jaren zestig de aanval geopend. De joodse bevolking wist toen maatschappelijke aandacht te verwerven door te wijzen op hun psychisch lijden als overlevenden van de holocaust. Hierop volgden andere groepen die vergelijkbaar leed claimden als gevolg van de oorlog - zoals kinderen van NSB-ouders of oud-Indie-gangers - of als gevolg van welke maatschappelijke misstand dan ook.
Het resultaat was volgens De Haan dat de taboes rond de Tweede Wereldoorlog niet werden doorbroken, maar dat iedereen zich slachtoffer ging wanen van de oorlog. ‘Er is een overeenkomst tussen het zwijgen van de jaren vijftig en de slachtoffercultus van nu. Beide zijn mechanismen om niet te spreken over wat er werkelijk is gebeurd. Er is per saldo minder veranderd dan op het eerste gezicht lijkt.’
Volgens Madelon de Keizer (1948) - zij werkt bij het Riod en schrijft een boek over ‘vijftig jaar herinneringscultuur in Nederland’ - is er wel degelijk iets ten goede veranderd: ‘De deportatie van de joden is de laatste tien jaar veel sterker naar voren gekomen in het bewustzijn van het Nederlandse volk. De identiteit van Nederland is daardoor onzekerder dan in 1950. Er is eigenlijk niets in de plaats gekomen voor dat gevoel een volk van helden te zijn. Er is een pluriforme identiteit ontstaan waar we het moeilijk mee hebben. Toch vind ik deze ontwikkeling uiteindelijk positief. Een identiteit gebaseerd op mythen is nooit gezond. We moeten met een realistischer zelfbeeld leren leven, met een realistischer beeld van wat een volk in moeilijke tijden vermag. Dat hoeft niet ten koste te gaan van ons nationaal zelfbewustzijn. Op den duur zou het zelfs een verrijking van onze identiteit kunnen zijn.’
De Tweede Wereldoorlog heeft de centrale plaats ingenomen in de Nederlandse geschiedenis die eens was gereserveerd voor de Tachtigjarige Oorlog. De Keizer: ‘Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw gerbuikt de overheid de geschiedenis en het geschiedenisonderwijs om gevoelens van nationale solidariteit te kweken. Wat de Tachtigjarige Oorlog tot 1940 voor natievormend effect heeft gehad, heeft de Tweede Wereldoorlog nu voor ons.
In een tijd waarin steeds onduidelijker wordt wat nog specifiek Nederlands is, grijpt men terug op de oorlog als samenbindende, typisch Nederlandse ervaring. Ook de normen en waarden die eerst aan de Tachtigjarige Oorlog en nu aan de Tweede Wereldoorlog worden ontleend, zijn deels hetzelfde: vrijheidsliefde, een afkeer van absolutisme en totalitarisme en eeuwige waarden als recht boven onrecht. Verder zijn die oorlogen natuurlijk onvergelijkbaar. De Tweede Wereldoorlog was onze eerste totale oorlog.’
De vergelijking tussen de Tachtigjarige Oorlog en de Tweede Wereldoorlog die al sinds 1940 wordt gemaakt, is opnieuw terug te vinden in de bevrijdingstoespraak van koningin Beatrix: ‘Gewetensvrijheid en godsdienstige overtuiging waren reeds in de zestiende eeuw bij de strijd tegen de Spaanse overheersing onze drijfveren.’
VOLGENS KOSSMAN ZIT de geschiedenis echter zo vol tegenstrijdigheden, dat het onmogelijk is om er een nationaal karakter van een volk uit af te leiden. ‘Zowel verzet als het ontbreken van verzet zijn uit de volksaard te verklaren. Als je zegt dat Nederland zich heeft verzet, kun je dat verklaren uit onze oude tradities van tolerantie en vrijheidsbesef. Als je zegt dat Nederland zich niet heeft verzet, kun je daaraan toevoegen dat we altijd een passief volkje zijn geweest. We hebben nooit revolutie gemaakt, wel af en toe een opstandje, maar nooit iets groots en bloederigs. Nederlanders hebben altijd heel mak aan de leibanden van de elite meegelopen. Die elite heeft aan het begin van de oorlog besloten dat men niet collectief in verzet moest komen, omdat de orde in Nederland gehandhaafd moest blijven. Daar hebben de meeste Nederlanders braaf naar geluisterd.’
Ook De Haan heeft z'n twijfels bij het beeld van Nederlanders als een vrijheidslievend volk. ‘Ik vond het buitengewoon verbazingwekkend dat bij de watersnood een paar maanden geleden zoveel mensen zich zomaar lieten evacueren, zonder dat de autoriteiten eerst dringend werd gevraagd waarom ze eigenlijk weg moesten. Slechts een paar mensen dachten: ik ben helemaal mesjogge, ik ga niet. Die werden meteen gecriminaliseerd. Zij kwamen alleen nog maar op televisie terwijl de politie om hen heen stond. Je mag misschien geen directe verbinding leggen met de houding van de meeste Nederlanders tijdens de oorlog, maar het zegt wel iets over de gezagsgetrouwe mentaliteit van de Nederlandse bevolking.’
De Haan behoort tot de generatie die in de jaren zeventig op school zat, toen in het onderwijs voor het eerst aandacht werd besteed aan de jodenvervolging. Tot op de dag van vandaag gaat die aandacht samen met de boodschap dat de holocaust leert hoe slecht racisme is. De Haan: ‘Op de middelbare school gaf de docent geschiedenis in heel emotionele termen les over de jodenvervolging. Daarbij dacht ik steeds: die emoties ken ik nu wel, dat hoef ik niet nog een keer te horen; hier zit nog een verhaal achter. Wat de koppeling van de jodenvervolging en antiracisme betreft: dat de meeste Nederlanders de andere kant opkeken toen de joden werden weggehaald, kwam meer door onverschilligheid dan doordat hun afkeer van racisme niet groot genoeg was.’
Kossman gelooft niet dat de grote aandacht voor de oorlog op scholen veel zin heeft. ‘Ach, de jongeren’, verzucht hij, ‘wat worden die opgevoed tegenwoordig. Daar word ik af en toe weeig van. Al op de lagere school komen oud-verzetsstrijders wonderbaarlijke verhalen vertellen. Dat vinden die kinderen prachtig. Voor hun is dat avontuur, vergelijkbaar met het verhaal van Robin Hood. Na zo'n spreekbeurt zijn die mensen dan blij dat ze belangstelling voor de oorlog hebben gewekt.’
IN ZIJN OPENINGSTOESPRAAK op het congres van het Riod hield Kossman het pleidooi om in de toekomst de oorlog niet alleen in termen van leed en slachtofferschap te zien. ‘Toekomstige generaties zullen de Tweede Wereldoorlog blijven herdenken. De oorlog zal op het niveau van de Franse en Amerikaanse revolutie komen te staan. Het lijkt me heel ongezond als men over vijftig jaar alleen de slachtoffers zal herdenken. Dat is weinig vruchtbaar voor degenen die herdenken. De wereldgeschiedenis houdt niet op bij de Tweede Wereldoorlog.
Je kunt de oorlog beschouwen als het beginpunt van de dekolonisatie en de emancipatie van vrouwen en minderheden. De oorlog zal door toekomstige generaties in een conceptie van continuiteit geplaatst worden. Daar hebben we allemaal behoefte aan. Natuurlijk zal de holocaust daarin een plaats moeten krijgen, zoals ook niet verzwegen kan worden dat de Franse Revolutie de terreur heeft voortgebracht en dat Amerikaanse Revolutie geen oplossing bood voor het probleem van de slavernij. Maar vergeet niet dat de democratieen de oorlog hebben gewonnen. Het nazisme is met wortel en tak uitgeroeid.’
Madelon de Keizer ziet wel iets in de suggestie van premier Kok om 5 mei in de toekomst als Europese ‘dag van de vrijheid’ te vieren: ‘Herdenken is altijd geschiedvervalsing. Dat is een politiek gebaar waaraan je de inhoud kunt geven die je wilt. Het is heel goed om voortaan in Europees verband te herdenken, zeker in deze tijd waarin de krachten tegen de integratie van Europa zo sterk zijn geworden. Dat de Duitsers zijn bevrijd in 1945, is een politieke uitspraak. Maar als historicus zeg ik dat er tevens een grond van waarheid in zit. Veel Duitsers hebben de overwinning van de geallieerden als een bevrijding ervaren. Maar in Nederland weigeren we die waarheid tot ons door te laten dringen.’
Kossman ziet niets in Europees herdenken: ‘In Europees verband herdenken is totale flauwekul van politici die elkaar stroop om de mond smeren. Moeten we als Europeanen herdenken dat we elkaar hebben uitgemoord? De Duitse Bondskanselier Kohl wil van 8 mei een dag van de vrijheid in Europa maken. Dat is niets anders dan een gevoelloze, politieke truc. Voelden de Duitsers in het oosten zich bevrijd toen daar de Russen kwamen? Bizar. Bevrijdingsdag is in Nederland nooit iets geworden, eenvoudigweg omdat we op die dag niets te vieren hebben. We hebben niets bijgedragen aan onze bevrijding. Maar we moeten vasthouden aan de dodenherdenking op 4 mei. Dat is een datum die alleen in Nederland iets betekent. Wie voelt er nu iets bij 8 mei?’