Kon dat nog wel, iemand op de hielen zitten voor een foto in het sensatieblad? Mocht de boulevardpers zo diep in iemands privéleven doordringen dat haar niets anders restte dan te vluchten? Maar men wil dat toch? De lezers zorgen er, door hun voyeurisme, immers voor dat de yellow press een massaoplage krijgt en behoudt? De massale rouw om Diana - na een weekend waarin in Algerije door islamfundamentalisten tweehonderd mensen de keel werd doorgesneden: klein routineberichtje in de krant - vond ik buiten alle proporties.
Nieuwsmakers die nieuws worden, het komt steeds vaker voor. De wereld van het nieuws lijkt steeds vaker naar zichzelf te verwijzen en een wereldje op zich te worden dat zich allengs minder aantrekt van de ‘echte’ wereld. Net als de televisie, die vroegere ‘verziener’ die door de onverhulde vercommercialisering en verslavende versoaping een bijziend amusementsfenomeen is geworden dat zich lijkt los te zingen van de ‘echte’ wereld en immuun blijkt voor kritiek.
DEZE overpeinzingen, die niet bedoeld zijn om de journalist of de tv-maker simpelweg te demoniseren, worden mij ingegeven door de fascinerende lectuur van een essaybundel en een roman van een jonge Amerikaanse schrijver: David Foster Wallace (1962). De bundel, A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again, verscheen deze zomer en las ik als een verhelderend naschrift bij de tweede roman van Wallace, Infinite Jest (1996), een zowel zeer geestig als provocerend boek van een half miljoen woorden over verslaafden aan amusement (film, tv, drank, drugs, sport en taal). Die megaroman - in de traditie van William Gaddis, Thomas Pynchon, Don DeLillo en William T. Vollmann - lijkt een uit de hand gelopen literaire grap, maar is in werkelijkheid een manhaftige poging om de literatuur uit het keurslijf van de vrijblijvende ironie, onoprechtheid en passieloosheid te halen.
A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again bevat een reeks ‘essays and arguments’ over onderwerpen die in de literatuur niet dagelijks worden aangesneden, zeker niet door één persoon. David Foster Wallace vertelt in het titelstuk op meeslepende en hilarische toon over een toeristische reis met een cruiseschip (het Totale Amusement), waarbij hij en passant de schrijver als commerciële toeristenfolderauteur ontmaskert en zichzelf als journalist/toerist niet spaart. Tennis als topsport is zelfs het onderwerp van twee beschouwingen van deze in Ohio geboren dertiger, die zelf in zijn jonge jaren een zeer verdienstelijk tennisser was. Zo beschrijft hij het verschil tussen het relatief zorgeloze jeugdtennis waarin de prestatiedruk veel minder is dan in het proftennis. De meer volwassen spelers zijn zich sterker bewust van het feit dat ze bekeken worden, dat ze onderdeel vormen van een amusementsindustrie met grote belangen. De kwaliteit van hun spel hangt af van hun geestelijk incasseringsvermogen, hun mentale evenwichtskunst, en niet zozeer van hun lichamelijke conditie of een goede coördinatie tussen hand en oog. Vandaar een zin als ‘Midwest junior tennis was also my initiation into true adult sadness.’
DE FILMER David Lynch, maker van zowel de tv-soap Twin Peaks als de film Blue Velvet (ziehier de combinatie van kunst en commercie, van zogenaamd hoge en lage kunst, die in Nederland nog altijd niet voor de hand ligt, zeker niet in de literatuur), krijgt van Wallace niet alleen een liefdesverklaring. Ook zijn hele filmoeuvre wordt, met veel kennis van zaken en betrokkenheid, doorgelicht.
Wat is ‘lynchiaans’? Voor Wallace een soort ironie waarbij het zeer macabere en het zeer mondaine zich zodanig met elkaar vermengen dat het eerste voortdurend in het laatste zit te wroeten, met alle ongemakkelijke gevolgen voor de kijker. Of zoals een bioscoopbezoeker het na het zien van Blue Velvet formuleerde: ‘Maybe I’m sick but I want to see it again.’ Wallace schrijft: ‘Lynch’ filmische constructie van die vreemde ironie van het banale heeft mijn manier van kijken en beschrijven van de wereld veranderd’. Een groter compliment kan een filmer niet krijgen.
HET HART VAN Wallace’s essaybundel wordt gevormd door een hartstochtelijk stuk over de kruisbestuiving tussen televisie en Amerikaanse literatuur van auteurs die met de tv zijn opgegroeid: ‘E Unibus Pluram: Television and US Fiction’. (In Infinite Jest zegt een jongen op de Tennisacademie: ‘We’re all on each other’s food chain. All of us. It’s an individual sport. Welcome to the meaning of individual. We’re each deeply alone here. It’s what we all have in common, this aloneness.’ Waarop een lotgenoot reageert met ‘E Unibus Pluram’: met z'n allen eenzaam.)
Natuurlijk zegt David Foster Wallace ook dat de televisie een spiegelpaleis vol illusies is, dat voor het publiek, dat massaal kijkt (maar wel iedereen apart in zijn eigen hok), zowel medicijn als vergif kan zijn. Maar Wallace kan en wil, als lid van de tv-generatie, de televisie niet negeren. Die behoort tot de dagelijkse realiteit van het bestaan en verspreidt en definieert de culturele atmosfeer. De televisie is veel meer dan een broodrooster met plaatjes. Tv-kijken is aangenaam, zeker als je met wat je ziet de draak kunt steken. We haten de tv met liefde. De tv biedt meer dan afleiding. Ze roept dromen op waarin we kunnen ontsnappen aan de dagelijkse sleur, wanhoop en eenzaamheid.
Wallace zoekt in zijn essay naar het gemeenschappelijke van Amerikaanse televisie (Endemol in het kwadraat) en Amerikaanse literatuur. Hij vindt dat in de zelfbewuste ironie. Daar komen tv en fictie samen, dat wil zeggen dat proza dat ook zichzelf tot thema verhief (Nabokov en Barth, maar met name Don DeLillo, schrijver van Libra, White Noise en het magistrale Underworld). Amerikanen zijn niet meer met elkaar verbonden door gemeenschappelijke gedachten, maar door gemeenschappelijke beelden.
De populaire culturele verwijzingen zijn in de Amerikaanse literatuur - die ‘high culture’ en ‘low culture’ altijd als delen van één geheel heeft gezien - krachtige metaforen geworden met een dubbelzinnige betekenis. Waarom vermengen veel Amerikaanse schrijvers het vulgaire en het verhevene? Om een sfeer van ironie en oneerbiedigheid te scheppen, maar ook om het de lezer ongemakkelijk te maken en zo commentaar te leveren op de smakeloosheid van de Amerikaanse cultuur.
De televisie staat allang niet meer ter discussie in de Amerikaanse literatuur. Die is een feit, een realiteit. En de hedendaagse televisie heeft als een culturele kannibaal alle (post)moderne technieken en tonen (fragmentatie, innerlijke monoloog, zelfkritiek, dubbelzinnigheid, ironie, sarcasme, cynisme, achronologie; het hele zap-scala) overgenomen. Zoals het kapitalisme zijn eigen protesterende kinderen opvreet, zo schakelt de tv haar criticasters uit door de technieken van de tegenstander over te nemen. Wat moet de literatuur dan nog doen?
VOOR DAVID Foster Wallace is een ironiserende en ridiculiserende literatuur vermakelijk en effectief als die tegelijkertijd een spreekbuis voor existentiële wanhoop kan zijn en weet te formuleren waarom de Amerikaanse cultuur stagneert en in zijn eigen afval rondwentelt. Om de literatuurtheoretici een stap voor te zijn heeft Wallace een omschrijving bedacht voor de literatuur die zich erfgenaam weet van het postmodernisme: image-fiction, het antwoord op de tv-cultuur. Immers, de mythen van de populaire cultuur zijn een wereld op zich geworden, met eigen kanalen. Het realisme vanaf Balzac heeft het vreemde vertrouwd gemaakt. De nieuwe ambitieuze realistische fictie probeert dat vertrouwde, dat in een onafgebroken beeldenstroom onze huiskamers binnenkomt, weer vreemd te maken. Zij probeert tot achter de cameralenzen, de krantekoppen en de ironie door te dringen om het platte weer driedimensionaal te kunnen maken, het echte (Henry James’ ‘the real thing’) weer echt en oprecht te laten zijn zonder de omweg van de ironie die alles en iedereen onschadelijk maakt.
Wallace ziet zijn image-fiction echter niet als een probleemloze redder in de nood. Want de ironie tiranniseert ons en is nergens op vast te pinnen. De tv heeft de ironie geïnstitutionaliseerd. ‘Wat is begonnen als een avantgarde-houding is nu massacultuur geworden.’ Hij twijfelt. Wat te doen als schrijver die termen als barmhartigheid, saamhorigheid en solidariteit niet lacherig terzijde schuift? Nooit meer kijken? De overwinning van de tv en de onverschilligheid tot in het absurde vieren? Reactionair en fundamentalistisch worden? Oprechtheid en passie uitleven in ondubbelzinnig sentiment en pathos (denk aan Diana)?
DAVID Foster Wallace heeft vorig jaar een roman geschreven over de terreur van het Amusement. Ik heb enkele maanden in Infinite Jest gewoond - op een andere manier kan ik het niet formuleren - en mocht ondergaan dat het hem gelukt is een weergaloos, ernstig én humoristisch literair spel te spelen met de Amerikaanse cultuur. Infinite Jest is een ongelooflijk intelligent mengsel van hoge en lage cultuur, een virtuoze exercitie in verhalen vertellen, dialogen schrijven, essays en argumenten invoegen, hallucinaties verwoorden en absurde taferelen serveren. Bovendien is de roman te lezen als een staalkaart van verwijzingen naar Amerikaanse tv- en radioprogramma’s, een filmencyclopedie, een psychologisch portret van de topsporter, een detective, een handleiding voor zelfmoord en een handboek van verdovende middelen (van Heineken tot cocaïne).
De meest gelukkige ingreep van Wallace heeft met de tijd te maken. Evenals zijn debuut The Broom of the System (1986), waarin het vertellen van verhalen fungeert als communicatie via een omweg, speelt Infinite Jest in de toekomst, rond 2009, het jaar van de ‘Depend Adult Undergarment’, een kledingstuk voor mensen die aan incontinentie lijden. Als een Baron van Münchhausen heeft de schrijver zich uit zijn eigen tijd omhoog getild en zichzelf en zijn personages neergezet in het tijdperk van het Totale Amusement onder president Gentle. Het land is verkleuterd, het Vrijheidsbeeld kan van een reuzeluier worden voorzien.
Hoofdpersonen zijn de verdoving en de verstrooiing, gepersonifieerd door de familie Incandenza, de leden van de Enfield Tennis Academy (ETA) in Massachusetts, en de bewoners van Ennet House, een onderkomen voor drugs- en alcoholverslaafden. Er is zelfs een ministerie van Binnenlands Amusement, en uiteraard wordt de geschiedenis van het Entertainment onderwezen. Geheel in de beproefde traditie van Gaddis, Pynchon, Batchelor en DeLillo bestaat er een soort multinational - Interlace TelEntertainment - en een bende spionnen in rolstoelen (ik verzin niets) die jacht maken op een filmcassette die tegengif lijkt te vormen voor de verleiding van het Amusement, maar in feite de ultieme verslaving symboliseert, waarbij de kijker zelfs geen tijd meer kan vinden om naar de wc te gaan en alles laat lopen.
DE FAMILIE Incandenza bestaat uit vader Jim, oprichter van de ETA, filmmaker en zelfmoordenaar; moeder Avril, en de zonen Orin, Mario en Hal. De familie communiceert op indirecte wijze met elkaar: via de telefoon, therapie, en tennis. Wíllen de leden eigenlijk wel communiceren? Kennen ze elkaar en hun onverwerkte gevoelens over de dood van hun vader? Het knappe van deze roman is dat het een Totaalboek is maar tegelijkertijd een relatief eenvoudig verhaal vol wanhopige humor over vaders en zonen. In wezen gaat Infinite Jest, waarvan de titel verwijst naar een gelijknamige reeks films van vader Incandenza, over het najagen van persoonlijk geluk, om het bestrijden van Weltschmerz, om pogingen contact te maken met De Ander. Tegelijkertijd echter ook over verweesdheid, vergetelheid, verdoving, verslaving, verdringing en verloedering.
Wallace presenteert, of ‘serveert’ in dit tennisboek, een mozaiëk van vertellingen die de lezer met elkaar in verband mag brengen als was hij een zapper die zijn eigen tv-programma maakt, waarin hij ook nog, net als sommige personages, kan opgaan of verdwijnen! Want zo uitgestrekt en meerduidig is het taallandschap dat David Foster Wallace de lezer aanbiedt.
Er zijn enkele constanten die de vrijblijvendheid van het zappen tegengaan. De ‘onderwereld’ van Infinite Jest bestaat uit verdriet om een verlies dat koste wat kost gecompenseerd dient te worden. Dus wordt er gekeken, gespoten, gezopen en gesproken tot men erbij neervalt. Infinite Jest is een zeer ernstige literaire grap die zich afspeelt in een soort ‘waste land’, een woestijn van weggestopte emoties. Het lijkt wel alsof de personages van Infinite Jest figuranten zijn in hun eigen leven, in de marge van het bestaan weggemoffelde mensen die toch, tegen de bierkaai, proberen hun afgestompte gevoel met paardemiddelen te reactiveren.
DE WERELD KREUNT onder de terreur van het Amusement. Hal Incandenza, het verslaafde wonderkind van Infinite Jest, dat zijn vader vond na diens zelfmoord op 1 april (hoofd in magnetron gestopt), overpeinst zijn bestaan als zoon, jong tennisproefkonijn, psychiatrisch patiënt, lexicaal weeskind en eenzame verslaafde en filmkijker: ‘We hebben er alles voor over om ons leven aan iets op te offeren, misschien. God of Satan, de politiek of de grammatica, topologie of filatelie - het onderwerp lijkt toeval bij deze drang jezelf compleet uit te leveren. Aan spellejes of naalden, aan een ander. Kleeft iets pathetisch aan. Een vlucht-van in de vorm van een duiken-in. Vlucht waarvandaan? Van deze kamers die alleen met drek en vlees zijn gevuld? Met welk doel? Daarom begonnen ze met ons toen we nog zo jong waren: om onszelf op te offeren voordat we zo oud waren dat we de vragen waarom en waarvoor in ons voelen pikken en klauwen.’
Infinite Jest van David Foster Wallace is een leeservaring die sporen nalaat. Eindelijk is er - na Gaddis, Pynchon, DeLillo en Vollmann - weer een Amerikaanse schrijver aan het woord voor wie de literatuur geen vrijblijvend spelletje is, maar een gevecht op leven en dood waarbij het definiëren van een morele houding essentieel is.
Dichters & Denkers
Vrijheidsbeeld met reuzeluier
NADAT DE gepantserde Mercedes met de prinses van Wales zich in het beton van een Parijse tunnel had geboord, was het niet alleen nieuws dat Diana dood was. De nieuwsmakers, dat wil zeggen de paparazzi die elke zucht of kus van de moeder van de Engelse kroonprins tot wereldnieuws bombardeerden, werden eveneens nieuws omdat zij, als achtervolgers van Diana en haar minnaar, een dubieuze journalistieke rol speelden.
www.groene.nl/1997/45