Vaak zit er wat schokkerigs in de manier waarop de assemblages van Tinguely bewegen – met horten en stoten. Een beweging die vloeibaar zou kunnen glijden, wordt onregelmatig onderbroken. Die interrupties zijn het gevolg van de handwerkelijke manier waarop die dingen in elkaar geknutseld zijn. Ik stel me voor dat de kunstenaar van alles bij elkaar zocht, overal waar het soort spullen te vinden waren die hij voor de bewegende assemblages kon gebruiken. Misschien had Tinguely een schets gemaakt van het soort ding dat hij wilde maken. Het is ook denkbaar dat er gevonden spullen waren die hem een eerste idee gaven – bijvoorbeeld een wiel dat er bijzonder pront uitzag. Het in elkaar zetten van de onderdelen van een assemblage ging met passen en meten natuurlijk. Het is dan waarschijnlijk dat niet alle delen direct in elkaar passen. Hier en daar moet wat verkort worden of verbogen. In de constructie, terwijl die tot stand komt, ontstaan dan onvermijdelijk haperingen in de beweging waar de zaak niet als in een uurwerk perfect past. Daar komt die schokkerigheid vandaan. Met enige fantasie kun je dat lezen als ruimtelijke passages, in een schilderij, tussen hoeken en contouren. Als de meisjes in de Demoiselles d’Avignon echt konden dansen, schreef ik vorige week, zou het schilderij van Picasso gaan bewegen als ongeveer een werk van Jean Tinguely. De vergelijking is niet zo raar. Het soort van beweging die erin gesuggereerd wordt is hoekig en kantig van patroon. Dat was ook het nieuwe en brutale van het overrompelende werk.

In Picasso zat zoiets als de romantiek van het experiment

Een paar naakte vrouwen zo bij elkaar gegroepeerd was in de schilderkunst een bekend verleidelijk motief. In de oudere kunst heetten ze Drie Gratiën, later gewoon Baadsters. Renoir was goed in zulke taferelen: de lichamen wulps, de kleur fluwelig roze – samengevat in zacht glijdende sierlijke lijnen van billen, buik en borsten. De Demoiselles d’Avignon ging daar dwars tegenin. Het liet een verwarrend andere beeldvorm zien die een dramatische bevrijding beloofde van het vanouds bekende. De fascinatie met die vrijmoedigheid was er nog steeds, denk ik, toen Tinguely als kunstenaar begon. In Picasso zat zoiets als de romantiek van het experiment. In de zestiende eeuw (toen de wereld groter en moderner werd) was Michelangelo de kunstenaar par excellence. Precies zo, met de statuur van geweldenaar, was hij door Giorgio Vasari in zijn beroemde boek over de levens van kunstenaars opgevoerd. Later heeft Picasso de hoofdrol van de kunstenaar gekregen.

Begin jaren zestig (Bewogen beweging, 1961) waren de werken van Tinguely lichtvoetig van constructie. Laten we ze beweegdingen noemen: dat is een wankel woord dat misschien de losse rommeligheid van de assemblages enigszins uitdrukt. De opgewekte en laconieke toon van die werken paste bij de tijd. Ook in 1961 begon Roy Lichtenstein beeldmotieven uit stripverhalen voor zijn schilderijen te gebruiken. De helderheid van die patronen hielp de schilder, denk ik, om los te komen uit de warrige morfologie van het expressieve schilderen toen. Kunstenaars willen het af en toe helemaal anders. Een werk van Tinguely uit 1967 (Char) dat het Van Abbemuseum in 1968 voor zijn collectie verwierf is een stabiele assemblage van strakke contouren en vormen waarvan je aan de foto al kunt zien dat die ook stevig beweegt. Dat was heel iets anders dan een schommelend beweegding. Het kwam in hetzelfde jaar de verzameling binnen als het kloeke schilderij Effingham van Frank Stella dat ook in 1967 is gemaakt. Het zijn tijdgenoten. De vormgeving van het schilderij was koppig en stug en lenig tegelijk. Wij keken met open mond naar de durf ervan. Zoveel was zeker: er was iets nieuws voorbij Picasso onderweg. In de strakheid van Char voelde je dat ook Tinguely dat in de gaten had. En zo gaan in de kunst de dingen door elkaar heen en weer.


PS. Het zou mooi zijn mochten ze in Eindhoven Effingham en Char eens uit het depot halen en met passende tussenruimte samen in een zaal installeren. Naast de expositie Tinguely in Amsterdam zou dat nog een ander mooi tijdsbeeld zijn

Beeld: (1) Jean Tinguely, Char M.K., 1967. IJzer, hout, elektromotor, 120,5 x 208,5 x 77 cm; (2) Frank Stella, E ngham I, 1967. Acrylverf op doek, 327 x 335,5 x 10,1 cm (foto’s: Collectie Van Abbemuseum / Peter Cox); (3) Pablo Picasso, Les Demoiselles d’Avignon, 1907. Olieverf op doek, 243,9 x 233,7 cm (Museum of Modern Art, New York)