Vóór de oorlog was Nederland nog een overzichtelijk land. De samenleving was keurig verkaveld in een aantal levens beschouwelijke zuilen. Iedereen kende zijn plaats, ging naar zijn eigen kerk, stemde op de daarbijbehorende politieke partij, las de eigen krant, voetbalde bij de theologisch of ideologisch goedgekeurde voetbalclub en zelfs het volksdansen of figuurzagen vond uitsluitend plaats te midden van «ons soort mensen».
Toch kwamen steeds meer mensen in verzet tegen deze rigide en benauwende indeling, en werd er in toenemende mate kritiek geleverd op wat Anton Mussert noemde de «schotjesgeest». Het waren echter niet alleen de fascisten die zich keerden tegen de verzuiling. Een van de belangrijkste voorstanders van een nieuwe, eendrachtige Nederlandse samenleving was de hervormde theoloog Jo Eijkman (1892-1945). Hij was de drijvende kracht van de Amsterdamsche Maatschappij voor Jongemannen (AMVJ), die in 1918 was ontstaan uit de fusie van twee christelijke jeugdorganisaties.
De biografie die Maarten van der Linde van Eijkman heeft geschreven is tevens een geschiedenis van deze AMVJ, en schetst zo een boeiend beeld van de wijze waarop tussen de wereldoorlogen gepoogd werd vanuit een christelijke levensvisie om te gaan met de problemen waarmee de jeugd werd geconfronteerd in een snel moderniserende en in economisch en politiek opzicht hachelijke tijd.
Eijkman en de AMVJ waren wel christelijk, maar richtten zich niet alleen op de christelijke jeugd. Als Eijkman ergens een hekel aan had, dan was het de jongeren lokken met leuke dingen, om ze als ze eenmaal «binnen» waren de blijde boodschap door de strot te duwen. Aan het evangeliseren, zoals dat door veel christelijke organisaties werd geprobeerd, had hij een broertje dood. Door het bieden van ontspanning en ontwikkeling, door het samen jong zijn en het beleven van kameraadschap wilde de AMVJ jongeren laten zien dat er tussen hemel en aarde meer was dan geld verdienen en plat vermaak. In tegenstelling tot de elitaire Arbeiders Jeugdcentrale (AJC) van zijn vriend Koos Vorrink richtte Eijkman zich op de «massajeugd», die door velen was afgeschreven omdat zij materialistisch, oppervlakkig, onbeschaafd en losgeslagen zou zijn. Eijkman wilde zoveel mogelijk jongeren bereiken, niet alleen hen die al «bewust» waren.
De AMVJ werd geïnspireerd door de Amerikaanse YMCA en soortgelijke Engelse organisaties, die het jeugdwerk op professionele en moderne leest schoeiden. Onder meer kwam dit tot uiting in het enorme, ultra moderne en zelfs van een zwembad voorziene gebouw aan het Leidsche Bosje.
Als theoloog werd Eijkman sterk beïnvloed door Karl Barth, die zich fel keerde tegen de «theologie van het verbindingsstreepje». Volgens Barth bestonden er geen christelijke politiek, christelijke pedagogiek, christelijke psychologie of wat dan ook. Al die heren van het protestantse establishment, die meenden zo goed te weten wat God van de mens verlangde, belazerden de kluit. Deze door Eijkman uitgedragen denkbeelden stuitten soms op verzet, bijvoorbeeld bij de achttienjarige economiestudent Joop den Uyl, die al spoedig «om» gaat en niet alleen «barthiaan», maar ook leider in de AMVJ-zomerkampen wordt.
Ook bij het Koninklijk Huis slaan de door Eijkman gepropageerde ideeën aan. Wilhelmina steunt de AMVJ financieel en ook Juliana betoont zich enthousiast. Als de laatste zich verlooft met Bernhard neemt Eijkman zich voor «dat stel uit de hofsfeer te halen». Eijkman speelt een grote rol bij de «inburgeringscursus» van Bernhard en brengt hem in contact met tal van vooruitstrevende landgenoten. Het echtpaar Eijkman gaat op vriendschappelijke voet om met de kroonprinses en haar gemaal en Bernhard zal Eijkman later «de enige verlichte geest» noemen die hij in die jaren in Nederland heeft ontmoet.
Eijkman speelt ook een rol in verschillende kringen die kritiek uiten op de verzuiling en die streven naar «volkseenheid». Zo kent hij het driemanschap dat in de zomer van 1940 de Nederlandse Unie zal vormen persoonlijk. Anders dan zij is Eijkman, die vanaf het begin fel heeft geprotesteerd tegen het nationaal-socialisme en het hardvochtige vluchtelingenbeleid van de Nederlandse regering, van mening dat de Duitse bezetting niet het aangewezen moment is om een politieke «vernieuwing» te verwezenlijken. Hij bestrijdt de Unie met een brochure, draagt ertoe bij dat SDAP-voorzitter Koos Vorrink niet ingaat op de toenaderings pogingen van Rost van Tonningen, en neemt onmiddellijk deel aan illegale activiteiten. Reeds in oktober 1940 wordt hij «gegijzeld» en belandt hij in Buchenwald. Begin 1942 wordt hij, ernstig ziek, vrijgelaten en in januari 1945 sterft hij aan kanker.
Hij wordt na de bevrijding herdacht als een uiterst energieke en inspirerende vernieuwer, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het doorbreken van het oude verzuilingsdenken, dat echter al snel weer de toon aangeeft.