In De Volkskrant lees ik een aforisme van Maarten Doorman: ‘Hoe beter je een vreemde taal spreekt, hoe radelozer je wordt van je tekortkomingen in die taal.’ Het lijkt me pijnlijk raak, maar meepraten durf ik niet. Toen ik eind jaren vijftig van het gymnasium kwam kon ik vijf talen behoorlijk lezen, waarvan twee dode. Over de inhoud van het geschrevene ging het zelden. Daar was geen tijd voor, want overzetten van pakweg Grieks in Nederlands was al moeilijk genoeg. Dat we, met al die oude denkers, zelfs geen filosofie kregen, ben ik pas later idioot gaan vinden. Plato lezen maar niet begrijpen of kunnen plaatsen, daar kwam het op neer (zal niet voor iedereen gelden).

Wat de levende talen betreft: verstaan leerden we ze nauwelijks, schrijven en spreken al helemaal niet. Dat laatste leerden ze op de mms (middelbare meisjesschool) wel, om later met de zakenrelaties van hun echtgenoot te kunnen converseren. We hadden, in tegenstelling tot hbs’ers, ook geen leeslijst: gymnasiasten werden kennelijk geacht uit zichzelf de wereldliteratuur inclusief de afdeling Nederland tot zich te nemen.
Wij achtten ons inderdaad een hoger soort maar konden en wisten verdomde weinig. Sterker: wij alfa’s voelden ons ook nog eens verheven boven de bêta’s omdat we, gemiddeld, meer met de kunsten hadden. Koketteren met Nescio, en tegelijk geen aardige maar arrogante rotjongens zijn (al waren die Titaantjes dat eigenlijk ook wel een beetje). Mijn kunstminnende vrienden zijn in de loop van de tijd trouwens stukken minder verwaand en beduidend aardiger, om niet te zeggen menselijker geworden. Sommigen zijn hun talen zelfs behoorlijk gaan spreken. Zelf mocht ik vorig jaar een internationaal gezelschap toespreken over ‘Dutch television drama’. Tekst in het Engels opgeschreven, maar ingrijpend laten verbeteren door een vriend die cultureel ambassadeur in de VS is geweest. En die versie dus voorgedragen. Ik hoop dat het beter klonk dan Lubbers en Balkenende, maar daar zal het mee zijn gezegd. Dus ben ik stinkend jaloers op het fantastische Engels/Amerikaans dat je vandaag de dag van ontelbare jonkies hoort. Die (en twee generaties boven hen) zijn dan ook opgegroeid in en met Angelsaksische taal en cultuur, met dank aan de televisie. Het backpack-jaar waarin Engels lingua franca is zal ook vast helpen.
Wel heb ik de indruk dat mijn generatie het gemiddeld wint op het gebied van Frans. Dat vak laat de jeugd vaak vallen, waardoor wij met ons school-Frans Koning Eenoog zijn. Dit jaar tot tweemaal toe nadrukkelijk gecomplimenteerd in Normandië voor een taalprestatie inzake de aard van reis en weder, respectievelijk de aangeschafte artikelen in de piepkleine dorpssuper. Het voelt toch alsof je geprezen wordt als een peuter die een nieuw woord heeft geleerd. (Overigens zijn die complimenten nieuw: vroeger werd gebrekkig Frans vooral als teken van zwakbegaafdheid gezien.) Mijn beste gesprekken ooit had ik met een oude boer in de Provence die mijn liefde voor zijn landschap aandoenlijk vond, maar zijn bergen uit praktische overwegingen graag wilde ruilen voor de vlakte van ons land, en met een gepensioneerde ondernemer op een parkeerterrein in Aix die me, op basis van ons nummerbord, aansprak op Vermeer. Want ze mogen eenkennig zijn daar, als Proust het zegt willen ze nog wel in commissie bewonderen. Gek dat je, als je van aardige mensen de tijd krijgt, toch meer uit je taalgeheugen haalt dan je dacht dat erin zat.
Maar goed, veel verder dan boodschappen-Frans spreken en horen we normaal dus niet. Op één uitzondering na: het Franse journaal. We houden het altijd op de publieken, dus TF2, en kennen de presentatoren: Julian Bugier en Laurent Delahousse (van wie mijn vrouw zeker weet dat hij een toupet heeft en zich regelmatig zorgen maakt of dat wel goed zit). En na de gestopte Elise Lucet twee nieuwe fraaie dames: Marie-Sophie Lacarrau en Leila Kaddour-Boudadi. Zeker de laatste is oogverblindend en mede door heftige mimiek afleidend van de inhoud die toch al zo lastig te volgen is. Maar vrienden, ook al missen we meer dan de helft van het gesprokene, wat een verademing om de anchor van dienst gewoon aan tafel te zien zitten in plaats van dat krampachtige NOS-gesjok door de studio, dat ook nog eens de aandacht vestigt op pak, rok, jurk en de kennelijk verplicht geworden naaldhak. (Zelfs weervrouw Willemijn Hoebert, die begon als de modale buurvrouw uit de provincie, kan tegenwoordig zo de catwalk op, wat haar absoluut niet staat. Franse weervrouwen bewegen overigens ook en lijken gecast door modellenbureaus die ook nog een theater- of balletopleiding als toelatingseis stellen; of zij, zoals bij ons, zelf meteoroloog zijn betwijfel ik soms, maar dat zal seksisme wezen.)
Qua inhoud vielen we dit jaar met de neus in de boter: de tweede ronde van de parlementsverkiezingen viel op onze eerste zondag. Bij het stadhuisje had ik overwegend bejaarde dames gezien, die in hun auto hoogbejaarde dames meebrachten om aan de burgerplicht te voldoen. De lage opkomst verbaasde dus niet. Maar twee weken lang kregen we steeds weer kersverse en ook voor het Franse publiek volslagen onbekende volksvertegenwoordigers van La République en Marche te zien die, met hun rolkoffertje vers uit TGV en metro gekomen, als katten in een vreemd pakhuis geïntroduceerd werden in gangenstelsel, reglementen en mores van het parlement. Ze hadden verademend weinig mediatraining ondergaan, maar waarschijnlijk ook weinig kennis van politiek handwerk en daarmee weinig kans voorlopig meer dan marionetten van Macron te zijn (nou ja, alsof de fractiediscipline bij ons minder sterk zou zijn).
Ademloos volgden we Macrons met de dag toenemende bonapartisme, de verbitterde tweestrijd bij de Republikeinen (meewerken of niet) en Mélenchons gestrekt-been-aanpak: als je één letter aan de Code du Travail wijzigt gaat gans het land plat, zoniet in brand. Zijn aanhang van La France Insoumise (geweldige naam trouwens) verziekte ook kundig het feestje van oud-premier Manuel Valls die, nipt gekozen, na vergeefse hofmaking bij Macron een onverstaanbaar gemaakt overwinningspraatje hield. Zelden zoveel woede en wanhoop in een mensenblik gezien. Verdomd weinig aandacht trouwens voor Le Pen, die toch voor het eerst deze Heilige Hallen betrad. Enfin, we verstonden dus niet de helft, maar keken onze ogen uit.
De avond voor vertrek opent het journaal met het overlijden van Simone Veil. Begrijpelijk, ook voor een Hollandse kijker die zich haar niet al te goed herinnert. We krijgen een indrukwekkend overzicht van haar leven (gegoede joodse burgerij, oorlog, kamp, studie rechten, politieke carrière bij de Republikeinen, minister van Volksgezondheid, wetgeving over anticonceptie en abortus, lid Europees Parlement, eerste vrouwelijke voorzitter Europees Parlement). Een Instituut. Het is inmiddels tien voor half negen. Dan komen er studiogasten, onder wie ‘haar’ premier Balladur, hoogbejaard en indrukwekkend, en goede vriendin, journaliste Anne Sinclair. Het is tien voor negen. Geen woord over het uitlopen van de uitzending die normaal om 20.25 uur stopt. In zes minuten wordt de rest van het nieuws erdoor gejast, waarna we teruggaan naar… Simone Veil.
Dik na negen neemt de presentator afscheid. Hij wijst erop dat direct na de reclame een ingelaste documentaire zal worden uitgezonden. Over Veil. We zijn zowel onder de indruk als bevreemd. Ondenkbaar dit, bij ons. Dat Veil veel aandacht waard is, staat buiten kijf. Verwezenlijker van vrouwenrechten in een land met een sterk conservatief-katholiek machtsblok. Slachtoffer van de holocaust (haar vader ‘verdween’, haar moeder stierf in het kamp dat zijzelf overleefde), maar hartstochtelijk voorstander van noodzakelijke verzoening en van het Europese project. Toch, dat de ganse programmering zonder een woord toelichting een avond lang opzij wordt gezet? Respect wint van aarzeling.
De volgende ochtend vertrekken we. Onze verhuurster, beeldend kunstenaar, komt afrekenen. Geweldig vindt ze het dat het besluit om Marine Le Pen te vervolgen vanwege misbruik van Europees geld samenvalt met de aandacht voor Veils Europese verdiensten. En geroerd is ze door de herinnering aan de vrouwenstrijd die ze met Veil in de jaren zeventig voerde. Als ik mijn verbazing over de tv-programmering uitspreek barst ze in lachen uit: ‘Maar meneer, allemaal politiek.’ De publieke omroep zet maximaal in om het anti-Europa-sentiment te lijf te gaan. Dat ze het daarmee eens is, neemt niet weg dat ze inziet dat het behoorlijk Frans ver gaat. Van Frankrijk en de Fransen heeft ze trouwens geen hoge pet op, deze afstammelinge van Hollandse calvinisten. Die zo Frans is als wat. Het was een verrukkelijk gesprek, maar radeloosheid over het eigen niveau van taalbeheersing blijkt niet voorbehouden aan wie die taal redelijk goed spreekt. Integendeel.