Daar gaan we.
Afgelopen weekend speelde ik een voorstelling op Lowlands.
Sinds een jaar of tien wordt daar in een van de tenten, de Juliet, theater, dans en zelfs opera geprogrammeerd. Het is de derde keer dat ik er mag staan en deze zondag, de laatste dag, open ik de dagprogrammering. Om 13.00 uur stromen er een paar honderd mensen de tent binnen, buiten regent het ouderwetse pijpenstelen en waarschijnlijk zoekt een deel van het publiek ook beschutting tegen de bui.
Een half uur daarvoor heeft Yuri van Gelder zijn Olympische ringenoefening getoond in de Alpha, een tent waar ongeveer dertigduizend mensen in kunnen.
De voorstelling, een solo over radicalisering, duurt een uur.
Daarna is het tijd om in het feestgedruis te duiken. Maar eerst eten!
Met z’n achten schuiven we aan in de rij bij de artiestencatering en proppen we ons helemaal vol, genoeg om de dag mee door te komen.
Op het festivalterrein is het nog steeds druk, ondanks de regen die met bakken uit de hemel komt. Ik heb gelukkig goede laarzen aan en marcheer vrolijk door de modder. Om mij heen zie ik jongens en meisjes in poncho’s, maar de meesten dragen nog steeds hun zomerse kledij van de afgelopen dagen. Hier en daar zie ik teenslippers die bedekt gaan onder een dikke laag blubber. Een meisje dat ons pad kruist heeft zulke modderspetters over haar blote benen dat het lijkt alsof ze net een onbedaarlijke diarree-aanval heeft gehad.
We moeten nog een eind door, in de India is een optreden dat we niet willen missen. We zijn aan de vroege kant, tijd genoeg om een beetje om ons heen te kijken. Zijn er bekenden? Zijn er mooie dames, heren? We speuren in het rond en concluderen dat de oogst tegenvalt. Veel gare koppen, dat wel: de tol die je kennelijk betaalt na drie dagen Lowlands.
‘Het voelt een beetje’, zeg ik, ‘alsof we aan het eind van een verjaardagsfeestje binnen zijn komen lopen en de leukste acts en surprises hebben gemist.’
Achter me zie ik een groepje jongens op een speciaal daarvoor bedoeld Lowlandsmatje op de grond zitten. Ze kijken op een van hun smartphones naar een YouTube-filmpje op Facebook, naar het optreden van Yuri van Gelder in de Alpha, een klein uur eerder. Ik kijk even naar ze. De band die we willen zien is inmiddels begonnen met hun soundcheck. De jongens hebben geen oog voor wat er op het podium gebeurt, ze zijn het filmpje nog eens aan het bekijken. Decadent, denk ik, maar ik schud die gedachte van me af. Niks decadents aan, mompel ik, het is 2016, zo gaat dat tegenwoordig. Ik word op mijn schouders getikt door twee jonge meisjes, die met grote pupillen en malende kaakjes vragen of ik een vuurtje voor ze heb. Het is net vier uur ’s middags geweest.
Na het optreden lopen we naar de volgende tent, de Alpha, waar even daarvoor the Lord of the Rings te bewonderen was en nu een van de grote mannen van de huidige hiphop-scene een optreden geeft. Aan het begin van zijn set vraagt hij of er een spot op het publiek mag. ‘I wanna see the audience!’ brult hij door zijn microfoon. En dan, als de spot op zijn publiek staat: ‘Damn! That’s a lot of white people!’
Drie van ons (een Colombiaanse vriendin, een Turkse vriend en ik) brullen het uit van het lachen, maar we stoppen al snel. Het voelt misschien een beetje onkies, dat lachen om al die witte luitjes. En misschien bedoelt hij ons ook wel.
Een klein uur later trotseren we nogmaals de regen. Het laatste optreden wordt vooraf gegaan door een soort compilatie van filmpjes die geprojecteerd worden op de grote videowanden naast het podium.
Vrolijke, hippe (en ja, witte) jongens en meisjes staan in een soort hokje waarin ze door een confettikanon worden bedolven onder goudkleurige glitters. In slowmotion.
Buiten begint het nog harder te regenen, mensen die buiten stonden drommen naar binnen en we worden tegen elkaar gedrukt.
Waar ben ik, vraag ik me af terwijl ik mijn ogen op de videobeelden houd. Door het vertraagde effect krijgen de blije gezichten die op een volle laag confetti worden getrakteerd iets angstaanjagends.
Ik stoot een vriendin aan, de Colombiaanse die net zo hard meelachte met me, en trek haar naar me toe. Met een arm om haar schouders geslagen roep ik in haar oor: ‘Ik krijg een aanval van pessimisme!’ Ze kijkt me vragend aan. Hoezo? Het is een geweldige dag!
‘Kijk nou, dat filmpje bijvoorbeeld! Als je dat nu aan een willekeurige bootvluchteling la-’
Ik krijg de kans niet om mijn zin af te maken. Ze stompt me op mijn schouder en roept me, met een licht aangedikt Spaans accent, vermanend toe: ‘Sadettiiiiiiin!’
Ik zwijg. Ze heeft gelijk. Het komt waarschijnlijk door de regen, houd ik mezelf voor. Of misschien ben ik te lang niet onder de mensen geweest.
Als het optreden dan eindelijk begint schud ik alle pessimisme van me af, en dans ik vrolijk met mijn vrienden. Hippe witte kinderen die we zijn.