Zes jonge vrouwen kijken angstig in de camera. Ze staan buiten, dicht bij elkaar in felgekleurde rokken en T-shirts, blote voeten op het rode zand. Af en toe knijpen ze hun ogen dicht, de zon is fel. Ik heb mijn broer veranderd in een geit en we hebben hem opgegeten, zegt een meisje. Een ander vertelt dat ze een man hebben veranderd in een hond. Ja, we waren heksen. Als het donker was, vlogen we naar een grote boom. Daar betoverden we de mannen. Maar nu zijn we genezen. Halleluja. De meisjes barsten uit in gebed.

Het is bloedheet in het kleine redactielokaal van weekblad Le Canard du Nord in Parakou, de grootste stad van Noord-Benin. We hebben zojuist naar het filmpje van de zes heksen gekeken en mijn collega-journalisten zijn hevig opgewonden. Hier moeten we over schrijven, roepen ze. Die heksen komen uit Parakou. Ik kijk mijn collega’s met grote ogen aan. Ze menen toch niet echt dat ze willen schrijven over het betoveren en oppeuzelen van mannen? Het was toch de bedoeling dat we aan serieuze onderzoeksjournalistiek gingen doen, met de nadruk op serieus en onderzoek? Dan gaat bij mij een lampje branden: ze nemen mij deze eerste dag compleet in de maling. Goed gedaan jongens, grijns ik, ik was er bijna ingetuind. Maar mijn vier Beninse collega’s menen het oprecht. Ze willen een hele pagina wijden aan de heksenstreken. Ik schud mijn hoofd. Ik geloof niet in heksen, niet in geesten, niet in spoken. Ik geloof zelfs niet in God, zeg ik. Er valt een ongelovige stilte.

Hoofdredacteur Alberique Houndjo pakt zijn mobieltje en laat een foto zien van een uil, geflankeerd door twee mannen in een djellaba. Die uil is een tovenaar, zegt hij ernstig. Ik zie een uil, zeg ik en onwillekeurig moet ik denken aan het schilderij van Magritte waarop je een pijp ziet met de titel Ceci n’est pas une pipe. Er breekt een heftige discussie los. Een uur later stappen we met bezwete hoofden uit het redactielokaal. We zijn eruit. Mijn collega’s gaan bewijzen dat heksen bestaan, ik ga bewijzen dat heksen niet bestaan. Dat is pas onderzoeksjournalistiek. Clash of cultures, ik ben er klaar voor. Alberique offert zich op, hij biedt aan samen met mij op onderzoek uit te gaan. Wat later, bij een koude Beninoise, het plaatselijke bier, leg ik uit wat ik wil gaan doen. Zo veel mogelijk mensen interviewen die erbij betrokken zijn, naar de gevangenis om met de meisjes te praten, naar de politie, de ziekenhuizen, de gemeente om te kijken hoe het zit met aangiftes en slachtoffers van hekserij. Alberique kijkt sceptisch als ik de woorden ‘documenten en feiten’ in de mond neem. ‘Dat gaat leuk worden’, zegt hij.

Diezelfde avond hoor ik hoe het strijdplan van onze tegenstanders eruitziet: zo veel mogelijk katholieke priesters, christelijke voorgangers, gebedsgenezers, voodoopriesters en imams interviewen. Die moeten zeggen dat magie en heksen bestaan en wat je kunt doen om je ertegen te beschermen.

Ik heb die eerste dag geen idee dat wat begint als een wedstrijd uitmondt in een project waar collega’s worden bedreigd als ze op onderzoek uit gaan en ziek worden als ze een artikel willen schrijven.

De volgende ochtend gaan Alberique en ik naar het politiebureau. De ‘heksen’ zitten in voorarrest; hekserij is strafbaar in Benin. Heel bijzonder, omdat voodoo de officiële staatsgodsdienst is. ‘Voodoo is al het goede’, zo legt een voodoopriester me later geduldig uit, ‘hekserij is het kwaad. Daartegen kun je je beschermen door te bidden, een fetisj te dragen en offers te brengen.’

Alberique en ik willen natuurlijk graag de meisjes spreken. Maar op het politiebureau gaan weliswaar de deuren naar de commissaris snel open, de deuren naar de cellen blijven potdicht. Er moet van alles officieel worden ingediend. Dat doen we braaf, maar als er twee dagen later toestemming is, zijn de meisjes al weer vrij. ‘We hadden geen enkel bewijs dat ze heks waren. Dat is het moeilijke van de wet. Beschuldigen is makkelijk, bewijzen is bijna onmogelijk. Bijna geen enkele aanklacht komt voor de rechter’, zegt de commissaris.

Hoe vaak komt het voor dat iemand beschuldigd wordt van hekserij? Worden er cijfers bijgehouden? De commissaris knikt enthousiast. Zeker, zo’n dertig procent van alle aangiftes heeft te maken met voodoo of hekserij. ‘Mooi’, zeggen Alberique en ik. ‘Heeft u dat op papier?’ De commissaris knikt en roept een ondergeschikte, die in de houding schiet. De ondergeschikte knikt ook enthousiast, natuurlijk zijn er cijfers. Buiten de kamer van de commissaris zegt hij tegen Alberique dat hij zal bellen. ‘Die cijfers kunnen we vergeten’, zegt Alberique. ‘In Benin houden we van verhalen, niet van cijfers op papier.’

Alberique gelooft in voodoo en magie. We praten er samen vaak over, want voor mij is het onbegrijpelijk dat een kritisch journalist die de regering en het systeem vaak scherp veroordeelt, in het bovennatuurlijke gelooft. Hij legt uit dat voodoo en magie onlosmakelijk verbonden zijn met zijn bestaan, zijn familie, zijn dorp, zijn land. Magie vormt de onwankelbare basis van het bestaan. Niet erin geloven zou zoiets zijn als denken dat je zonder eten en drinken kunt.

Toch, ondanks die heilige overtuiging, begint Alberique, naarmate ons onderzoek vordert, steeds meer plezier te krijgen in de speurtocht naar bewijzen, feiten en cijfers. Hij is dan ook opgetogen als een radiocollega hem opbelt met de mededeling dat een vrouw is bevallen van een vis en dat we kunnen praten met de genezer die de vrouw heeft geholpen met de bevalling. Bijna triomfantelijk zegt hij dat ik er niet onderuit kom toe te geven dat hier iets heel magisch is gebeurd. Hij laat me de twee foto’s zien die zijn radiocollega hem heeft opgestuurd. De eerste foto laat een vrouw zien, buiten in het zand, liggend op een blauwe rieten mat, haar paan net over haar borsten geschoven. Naast haar staat haar zwarte handtas. De tweede foto laat een soort snoekbaars zien, een zeer volwassen exemplaar met vervaarlijk uitziende stekel-snorharen. Ik word eerlijk gezegd een beetje misselijk bij het idee dat dit glibberige monster uit een vrouwenlijf zou zijn gekomen. Voor Alberique zijn deze twee foto’s alle bewijs dat het verhaal waar is. Hij vindt me maar raar als ik zeg dat ik een foto van de daadwerkelijke bevalling mis, al is er grote kans dat die zou zijn gephotoshopt.

‘Voodoo is al het goede. Hekserij is het kwaad. Daartegen kun je je beschermen door te bidden’

Ik kruip achter op zijn brommer en we rijden naar het radiostation in een verre buitenwijk van Parakou. De zon gaat rood onder, de wind is koel. Boven de motor uit hoor ik de cicaden. Voodoo en hekserij zijn even heel ver weg. Bij het radiostation zitten een paar bewakers rondom een vuurtje. Het gebouw is donker en de collega van Alberique is in geen velden of wegen te bekennen, net zo min als de genezer. We wachten twee uur, maar niemand komt opdagen. In het donker rijden we terug. Mijn hotel zit zonder water en elektra, net als een groot deel van de stad. Ik slaap slecht door de hitte en droom van slangen.

De dagen erna is de bevalling groot nieuws. De foto’s worden getoond op tv, afgedrukt in kranten. De genezer is een held: hij krijgt van de familie een nieuwe auto. Niemand die twijfelt aan het verhaal van de vis en de vrouw, er zijn immers foto’s. We krijgen de genezer niet meer te pakken voor een interview. Later horen we dat de vrouw een paar jaar geleden een dood kindje heeft gekregen. Als ik een parallel trek met abortus of het doden van een ongewenst kind knikt Alberique. ‘Deze vrouw werd na de geboorte van haar dode kind gemeden door haar familie en dorpsgenoten. Nu ze een vis heeft gebaard, wordt ze weer volledig geaccepteerd. Ze heeft haar straf ondergaan en is gereinigd. Het kwaad is uit haar buik.’

Inmiddels hebben de ‘gelovige’ collega’s met voodoopriesters gesproken, met katholieke priesters, met voorgangers van christelijke kerken, met imams. Allemaal vinden ze hekserij verderfelijk en hebben ze oplossingen om het probleem aan te pakken.

Als Alberique en ik de – weinig kritische – interviews lezen, zitten we vol vragen. Hoe onafhankelijk zijn die priesters, genezers en voorgangers en wat zijn hun belangen bij het in stand houden van die angst? Hoeveel wordt er eigenlijk verdiend aan al die mensen die zich willen beschermen tegen het kwade?

De interviews geven daar geen antwoord op. We discussiëren met het hele team over het belang van harde cijfers en feiten en we gaan opnieuw bij een aantal mensen langs. De imam in Sinendé, Alpha Idrissou Salimanou, vertelt openhartig dat hij jaarlijks wel tweeduizend mensen ontvangt. Hij verdient er goed aan: een genezingsgebed kost ongeveer vijf euro. De medicijnen zijn een stuk duurder: die kosten tussen de 35 en negentig euro, geen gering bedrag voor de gemiddelde Beniner. De inkomsten van voodoopriesteres Daanaa, ook uit Sinendé, zijn een stuk bescheidener: zij vraagt maar tweehonderd franc per bezoek, vijftig eurocent.

Opvallend is dat ze allebei aangeven erg populair te zijn bij politici. Die komen graag op bezoek, maar dan wel als het donker is, want natuurlijk wil geen minister, parlementslid of burgemeester ervoor uitkomen dat hij bijvoorbeeld tijdens zijn verkiezingscampagne magie nodig heeft. Elke Beniner is er heilig van overtuigd dat voodoo de kandidaten meer zelfvertrouwen geeft tijdens die campagnes, maar ook dat zwarte magie wordt gebruikt om tegenstanders uit te schakelen. Zo werd president Soglo in 1991 kort na de verkiezingen doodziek. Het gerucht ging dat hij vergiftigd was. Een koning-genezer wist Soglo te redden. Als dank stelde de gloednieuwe president geld ter beschikking voor een jaarlijks terugkerend voodoofestival. Dat festival trekt tot op de dag van vandaag duizenden toeristen.

Ik vraag aan Alberique wat dat geloof in voodoo en magie betekent voor het landelijke en lokale bestuur. Zijn de politici manipuleerbaar omdat ze in het bovennatuurlijke geloven? Alberique staat niet te trappelen om openlijk vragen te stellen aan politici. ‘Ze zullen nooit toegeven dat ze voodoo of hekserij gebruiken. Maar ze kunnen wel hun macht gebruiken om onze krant de nek om te draaien.’ Hij belooft een aantal te zullen polsen, maar ik heb niet het idee dat hij er erg actief achteraan gaat. Het voortbestaan van zijn krant weegt zwaarder.

De volgende dag, tegen zonsondergang, bezoeken Alberique en ik de boom waar de heksen ’s nachts naartoe vlogen om daar hun heksenbijeenkomsten te houden. De boom staat aan de rand van wat eens een markt was. De boom blijkt omgehakt en deels verbrand; daar kan geen heks meer in vliegen. Volgens de omwonenden was het niet gek dat de heksen hier hun vergaderingen hielden. Dit is namelijk een oude begraafplaats. Ze wijzen ons de restanten van een wit betegeld graf. Daarom ook was de markt geen succes. De geesten wilden met rust gelaten worden. We lopen wat rond en ik maak foto’s. Ik zie niets anders dan wat vervallen stalletjes, een oud graf en een omgehakte boom. Voor Alberique is het een plaats vol geesten en magie die maar het best gemeden kan worden. Ik zie hem zorgvuldig over de paden lopen.

Daarna neemt hij me mee naar een kennis die actief is in een christelijk kerkgenootschap. We zitten op een klein terras langs de kant van een drukke weg. Overal branden vuurtjes, bewegen zaklampen. Er is weer eens geen elektriciteit. Een kaars verlicht flakkerend ons tafeltje. ‘Jaloezie’, zegt de kennis met pathos. ‘Daar draait het allemaal om bij voodoo, magie en hekserij. Mensen gunnen elkaar het licht in de ogen niet en als je succes hebt, is er altijd wel iemand die je door middel van voodoo of hekserij een toontje lager wil laten zingen. Er zijn mensen die niemand durven vertellen dat ze een nieuw huis hebben gekocht. Ik ken iemand, die parkeert zijn nieuwe auto dertig kilometer van zijn huis en neemt dan een motortaxi om thuis te komen. Collega’s zijn jaloers op elkaars promotie of de belangstelling van de baas. Bedrijven durven niet te zeggen dat ze winst maken. Het gaat heel erg ver; het betekent dat niemand dat extra stapje harder durft te lopen.’ Hij wijst naar mij: ‘Dat is voor jou moeilijk te begrijpen.’ Alberique knikt: ‘Ik had je graag meegenomen naar mijn geboortedorp, maar dat is te gevaarlijk. Als de mensen mij zien met een blanke, dan worden ze jaloers, want ze denken dan dat ik veel succes heb.’

‘Dit balletje beschermt me tegen aids. Een keer per week in water dompelen en je hebt nergens last van’

Hun verhalen over jaloezie worden bevestigd door de socioloog van de universiteit van Parakou. Die ziet een passieve maatschappij als gevolg van voodoo en hekserij: ‘Waarom zou je hard studeren als jaloerse medestudenten je ziek kunnen maken? Waarom zou je werken voor meer succes als jaloerse mensen via voodoo alle succes weer te niet kunnen doen? Mensen zijn bang. Altijd bezig met wat anderen van hen vinden. Ze zijn bang om anders te zijn dan anderen; het gemiddelde viert de boventoon.’ Alberique knikt bevestigend tijdens het hele gesprek. Hij zegt niet veel, maar op het laatst vraagt hij aan de wetenschapper: ‘Gelooft u in magie?’ ‘Natuurlijk’, zegt de socioloog. Het is Alberique’s manier om me te laten weten dat wetenschap en geloof elkaar beslist niet uitsluiten.

De doorbraak in ons welles-nietes-gevecht komt, ik moet het eerlijk toegeven, van de gelovige tegenpartij. De jongste journalist Max trekt de stoute schoenen aan en gaat met een van de heksenvaders praten. Daar is moed voor nodig, want iedereen weet dat hekserij erfelijk is. Grote kans dus dat vader ook een heks is. Max spreekt lang met de vader, die is dolblij dat er eindelijk iemand naar hem wil luisteren. Het verhaal komt erop neer dat hij zijn dochter is kwijtgeraakt aan een gebedsgenezeres. Ze woont sinds een jaar bij de kerk en is helemaal onder haar invloed, net als een vijftiental andere meisjes en vrouwen. Dat is het dus, niks hekserij, gewoon meisjes die in de ban zijn van een sekteleidster en door haar zijn gehersenspoeld. Wat later hoorden we van een tv-collega dat de genezeres het filmpje zelf heeft gemaakt, als een soort promotie voor haar kerk en haar werk.

Natuurlijk willen we de mevrouw zelf spreken, maar ze geeft niet thuis op ons kloppen aan de poort. Ook de telefoon wordt niet opgenomen. Inmiddels had Alberique ook het broertje aan de lijn gekregen dat in een geit zou zijn veranderd en opgepeuzeld. Hij is zeer levend en werkt gewoon in de hoofdstad. ‘Jij hebt het de hele tijd over checken, ik dacht, ik ga eens kijken of die broer echt dood is’, zegt Alberique. ‘Maar wat mij betreft heb je nog niet gewonnen. Dat de meisjes in een sekte zitten en dat de jongen leeft, betekent absoluut niet dat heksen niet bestaan.’ Een dag later, als we alles op een rij zetten voor de krant, zegt hij: ‘Ik moet wel zeggen dat ik de verschijnselen met wat andere ogen ben gaan bekijken. Ik denk dat ik voortaan ga onderzoeken wat er echt aan de hand is en wie profiteert.’

Die week pakt Le Canard du Nord uit met liefst drie pagina’s over de heksen, de oplage verdubbelt naar tweeduizend. Het verhaal van de vader wordt een landelijke scoop, de redactie is een paar dagen in een euforische stemming.

Ik ga alleen op jacht naar cijfers en documentatie over de invloed van voodoo en magie in de grootste stad van Benin, Cotonou. Alberique blijft achter in Parakou, hij moet examen doen in ontwikkelingseconomie. Ik klop op alle deuren van de ministeries van Economische Zaken, Toerisme, Cultuur, Justitie, van de politie, van het gerechtshof, van staatsomroep ortb. Vanachter alle bureaus klinkt hetzelfde refrein: we hebben geen cijfers of informatie over voodoo. Ook het computerloze, piepkleine Bureau voor Statistiek heeft niets wat ik zou kunnen gebruiken. Ik sjok een week door het snikhete Cotonou, zonder tastbaar resultaat.

Ik ga ook op bezoek bij een kennis die manager is bij een internationale hulporganisatie. Want hoe doen hulporganisaties dat? Nemen zij een voodoopriester in de arm voordat ze een project starten? Na een mail naar de hoofdkantoren in Nederland weet ik in ieder geval dat deze er niet mee bezig zijn. Ze verwijzen allemaal naar het lokale kantoor. Voor mijn kennis is het simpel, hij gelooft met heel zijn hart in het hogere. ‘Ik zag dat het regende boven het ene huis en droog bleef boven het andere.’ Hij schudt het hoofd als ik vraag of ze bij projecten rekening houden met voodoo en hekserij. ‘Er zijn hulporganisaties die gebruik maken van sociologen. Waar het om draait is dat je goed moet luisteren naar de mensen. Doe je dat niet, dan kan het goed mis gaan; je materieel wordt gesaboteerd, er gebeuren rare ongelukken. Ik weet dat er een opzichter is gedood bij de aanleg van een weg. Die weg ging dwars door een heilige plek.’

Ronald Binazon, journalist van staatskrant La Nation, heeft het zelfs over ‘de magiemaffia’. Lokale broederschappen gebruiken magie en voodoo om mensen, organisaties of bedrijven te manipuleren, te chanteren of af te persen, al dan niet onder leiding van een lokale genezer of leider. Het lijkt een beetje op de vrijmetselarij, zegt Binazon. ‘Je wordt ingewijd en mag de geheimen met niemand delen. Wie eruit wil stappen, wordt met de dood bedreigd.’ Hij is kritisch over voodoo: ‘Vroeger gebruikten lokale leiders voodoo voor het belang van de gemeenschap. Nu prevaleren het eigenbelang en de corruptie.’ Ik zeg tegen hem dat hij zeker niet in voodoo gelooft. Als antwoord haalt hij een balletje uit zijn zak. ‘Dit balletje beschermt me tegen aids. Een keer per week in water dompelen en je hebt nergens last van.’ Sprakeloos schud ik mijn hoofd; Binazon woonde nog wel vijftien jaar in Frankrijk.

Ik reis terug naar Nederland met een hoofd vol vragen. Wat is het verschil tussen onze oude koningin Juliana met haar genezeres Greet Hofmans en Afrikaanse presidenten die een magisch genezer bezoeken? Hoe groot is de magiemaffia en wat is hun invloed? Hoeveel moorden vinden er plaats met het stempel ‘magie’? Hoe verhouden hekserij, eigenbelang en corruptie zich tot elkaar? Wat betekent het voor good governance als de president en zijn ministers magie en voodoo gebruiken? Werken kerkgenootschappen dempend of stimuleren ze juist de angst voor het bovennatuurlijke om zo meer zieltjes en geld te winnen? En hoe zit het met hulporganisaties? Heeft voodoo invloed op de effectiviteit van hun projecten? Ook onze Nederlandse ambassade is erg actief in Benin. Hoe doen zij dat? Gooien we veel ontwikkelingsgeld in een zwart heksengat? En hoe zit het in andere Afrikaanse landen, want Afrika is doordrenkt van het geloof in het bovennatuurlijke.

De vragen laten me niet los en daarom werk ik op dit moment, samen met een collega uit Kameroen, een collega uit Nigeria én Alberique aan een grootschalig onderzoek naar magie en hekserij. De eerste resultaten? Nergens zijn cijfers, veel mensen zijn bang om te praten, er is veel wantrouwen en het is lastig politici en lokale leiders te spreken. De collega uit Kameroen deed onderzoek naar een verlaten dorp dat zou zijn behekst. Sindsdien krijgt hij dreigtelefoontjes: ‘We houden je permanent in de gaten, stop met het onderzoek.’ Als hij aan het artikel wil werken, wordt hij duizelig. De collega uit Nigeria kreeg een malaria-aanval toen hij met het onderzoek wilde starten. Alberique werd geveld door tyfus. Met mij gaat het prima.


Onderzoek naar hekserij

In 2014 raakte Anneke Verbraeken in Benin geïntrigeerd door hekserij en met name de gevolgen ervan voor de maatschappij. Samen met Alberique Houndjo, hoofdredacteur van Le Canard du Nord, een regionale krant in Benin, ging ze daarop aan de slag in Benin. Na een gesprek met Evelien Groenink van ZAM, een Engelstalig magazine over Afrika, besloten ze het onderzoek uit te breiden naar Nigeria en Kameroen. Zo kwamen Chief Bisong Etahoben (Kameroen) en Fidelis Mac-Leva (Nigeria) in beeld. Vanaf maart 2015 tot en met de slotbijeenkomst in Accra in januari 2016 werkten ze aan dit onderzoek. In drie delen presenteren ze hun bevindingen.


Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt dankzij subsidie van Free Press Unlimited. Het vervolgonderzoek in Benin, Kameroen en Nigeria wordt mede mogelijk gemaakt door ZAM-AIPC

Beeld: (1) Een voodoo-ceremonie, Benin (Pascal Maitre / Cosmoc Photo / HH); (2) Quidah, Benin, 10 januari 2015. Het jaarlijkse Voodoo Festival (XINHUA / CORBIS / HH)