Pond, het debuut van Claire-Louise Bennett, gaat achtereenvolgens over:

  • een lila zeeschelp;
  • een banaan als ontbijt;
  • postcoïtale Spaanse sinaasappelen;
  • een rattenvanger;
  • het tekort van taal;
  • een storm die zijn weg lijkt te weten;
  • een gastenlijst voor een huisfeestje.

Sommige recensenten hebben Pond een verhalenbundel genoemd, anderen een roman. De waarheid hangt, wat mij betreft, ergens in het midden. Voor een roman zit er wel heel weinig narratieve directie in: het boek wordt gevuld met de mijmeringen van een vrouw die aan de Atlantische kust van Ierland woont, in een verlaten huis vlak bij een grote poel. Ze is alleen, komt bijna geen mens tegen. Ze haalt geen herinneringen op, je krijgt niet te weten hoe ze heet of waarom ze daar in haar eentje zit, maar focust zich op de sensatie van het hier en nu – het vallen van een blad, het donderen van een herfststorm. Ze probeert de natuur volledig in zich op te nemen: ‘I would listen to a small beetle skirting the hairline across my forehead. I would listen to a spider coming through the grass towards the blanket.’

Claire-Louise Bennetts heldin zoekt de eenzaamheid op om zichzelf op te heffen ©  Ben Geoghegan

Voor een verhalenbundel is de toon te vast, te consistent en zorgt juist de opeenvolging van de fragmenten – of verhalen, of hoofdstukken; net hoe je het wilt noemen – dat er wel degelijk een onbenoembare dynamiek ontstaat. In het hoofd van de lezer tenminste, die als geprogrammeerd wezen bijna niet beter weet dan oorzaak en gevolg te willen waarnemen in elk verhaal. Dus wanneer de vertelster lang mijmert over wie ze uit zal nodigen op een huisfeestje, en wie dan met wie zou praten, wie er op het Ottomaanse kleed zou gaan zitten, wie de luie fauteuil zou pakken, maar geen enkele naam noemt van haar veronderstelde vrienden, vraag je je als lezer af: heeft ze überhaupt wel vrienden? En wanneer ze in het hoofdstuk daarna enthousiast uitweidt over een postapocalyptische roman die is geschreven in de vorm van een dagboek van de laatste mens op aarde, denk je: heeft er zich soms een ecologische ramp voltrokken dat ze nu hier woont, ver weg van de wereld? Dagdroomt ze daarom over huisfeestjes, omdat al die mensen niet meer bestaan?

(Helemaal alleen is ze overigens niet. Er is sprake van een minnaar, een vriendin, een buurvrouw; maar die krijgen geen namen of gezichten, hun gesprekken worden niet naverteld.)

Natuurlijk dwingt Bennett jou als lezer om de vraag te stellen of haar vertelster niet stapelgek is. Er moet toch een reden zijn dat ze zo alleen woont? Dat haar achtergrond zo onbenoemd blijft? Ze vertelt immers dat ze soms ‘in tongen spreekt’, haar natuurbeschrijvingen lijken soms visioenen, ze zegt dat Engels niet haar eerste taal is, maar dat ze niet weet wat dat dan wel zou zijn, waarschijnlijk een taal die niet uit woorden zou bestaan.

Ze is, dat moet je stellen, niet stapelgek. Ze probeert zich alleen niet te laten vangen door betekenissen – zoals Bennett haar roman vast ook niet wil vastleggen in een genre, roman of verhaal. Haar titel Pond lijkt een knipoog naar ‘Walden Pond’, de grote, groene vijver waar Henry David Thoreau zijn beroemde Walden schreef halverwege de negentiende eeuw. Maar Pond is een tegenovergesteld boek: in Walden zocht Thoreau de eenzaamheid op om autonoom zichzelf te worden, te ontsnappen aan de verplichtingen die de maatschappij hem oplegde. Claire-Louise Bennetts heldin zoekt de eenzaamheid op om zichzelf juist op te heffen. Ze wil ontsnappen aan betekenissen – daarom ergert ze zich er zo aan dat er een bordje staat met ‘poel’ bij een poel water vlak bij haar huis. Het ontneemt het water de kans voor zichzelf te spreken.

Hoe acuut een willekeurige Ander die betekenissen oplegt, wordt duidelijk als ze een wandeling maakt over een nagenoeg verlaten pad en een lange, dunne jongen op haar af komt lopen. Ze is direct als de dood; om aangevallen te worden, verkracht. Ze heeft de meest plastische schrikbeelden. Maar ze schrikt ook van hoezeer ze haar eigen ‘zelf’ opeens weer voelt. Ze wordt zich volledig bewust van zichzelf: haar slonzige laarzen, het sneeuwvlokpatroontje van haar Noorse sokken, haar ongeborstelde haar. In die ene scène kom je meer van haar te weten dan in de rest van het boek. Er gebeurt verder niks. De jongen loopt gewoon verder. Maar simpelweg doordat er heel even een Ander is, wordt ze gedwongen naar zichzelf te kijken.

De laatst overgebleven vrouw in die apocalyptische roman heeft niet echt grote problemen, zegt ze. Ze lijdt niet, ze hoeft geen grote hindernissen te nemen. Maar je kunt niet stoppen met lezen, zegt ze, omdat je zo wordt opgenomen door de psychologische aspecten in het alleen-zijn, die niet alleen afschrikwekkend zijn maar ook schitterend. ‘You want to be undone in just the way she is being undone.’ Een wereld zonder mensen is als een dagdroom die je in je jeugd kon hebben, toen de wereld nog bestond uit bomen en bergen en vogels en gevuld was met eindeloze fantasieën over avonturen en eenzaamheid.

Dat lijkt ook wat Bennett wil doen met Pond. Ze stript haar hoofdpersoon van verhalende eigenschappen – familiegeschiedenissen, carrière, baan, sociaal leven – zodat alleen het zijn in de natuur overblijft. In een interview met The Irish Times zei Bennett: ‘Als je alleen bent hoef je geen indruk op de wereld te maken, dus heeft de wereld een kans een indruk op jou te maken.’ Dat ze die indrukken in zulk fijnbesnaard, elegant proza heeft opgeschreven, in lange zoekende zinnen, maakt Pond alleen maar eigenzinniger.


Claire-Louise Bennett, Pond. De Nederlandse vertaling, Poel, verschijnt op 30 oktober bij Karaat

Sander Donkers interviewt Claire-Louise Bennett, Persis Bekkering en Hanna Bervoets op vrijdag 3 november in het Koorenhuis