Het waren fraaie foto’s die onlangs lieten zien dat er in het Braziliaanse regenwoud nog groepen indianen leven die geen behoefte hebben in contact te treden met de moderne wereld. Welke talen zouden deze mensen spreken, welke taboes en rituelen kennen ze, en wat zouden ze ons kunnen leren over de omgang met hun leefomgeving? We weten het niet, en als we zouden proberen erachter te komen, zou dat onmiddellijk ingrijpen in hun leefgewoonten. Maar het is een opwindende gedachte dat er op deze aarde nog plekken zijn waar we niets van weten.
Nieuwsgierigheid naar vreemde gebieden en volkeren is minstens zou oud als Herodotos. Stanley, Livingstone en Margaret Meade zijn recentere voorbeelden van een professie die waarschijnlijk haar langste tijd gehad heeft. In het tijdperk van Google Earth en Nokia bestaan er geen geheimen meer. Des te leuker is het kennis te nemen van het reisverslag van Odoric van Friuli, een Italiaanse Franciscaner monnik die in de veertiende eeuw een lange reis naar het Verre Oosten maakte. Hij dicteerde het relaas van zijn belevenissen in 1330 aan een collega, in een bijna kinderlijk voortkabbelend Latijn.
Vermoedelijk had zijn tocht vooral missionaire doelen op het oog, maar daar horen we niet veel van. Odoric lijkt niet erg diep te hebben nagedacht over wat hij nu precies kwijt wilde, en zijn uitspraken over de geloofwaardigheid van zijn informatie is matig onderbouwd. Dat blijkt uit opmerkingen als deze: ‘Er zijn nog meer bijzonderheden te vertellen, maar dat heeft niet veel zin.’ Of, over een stad in India: ‘Vrouwen drinken er wijn, mannen niet. Vrouwen laten zich het gezicht en de baard scheren, mannen niet. En zo zit het met vele andere wonderlijke, onmenselijke dingen die daar gebeuren, maar daarover te schrijven heeft niet veel nut.’
Odoric bereist Irak, India en Indonesië, hij vertoeft een tijd aan het hof van de Khan in Beijing, en met grote nuchterheid geeft hij weer wat hij ziet en hoort. In de binnenlanden van China wonen pygmeeën die drie handbreedten groot zijn en katoen produceren. Jongens trouwen er op vijfjarige leeftijd. ‘De pygmeeën hebben net zoals wij een met rede begaafde ziel.’ In de veertiende eeuw keek niemand er nog van op dat de wereld een wonderlijk oord was.