Charlotte Perkins Gilman, ca. 1915 © Bianca Conti / Schlesinger Library, RIAS, Harvard University

In Oklahoma City bestaat de vrouwengemeenschap Herland. Of preciezer de ‘womyn’s community Herland’ – het woord ‘womyn’ is een feministische variant op ‘women’ om het achtervoegsel ‘men’ te vermijden. Herland organiseert regelmatig bijeenkomsten, concerten, educatieve programma’s en tweejaarlijks een retraite. Dit alles om de ‘womyn’ te ondersteunen en te verrijken en een wereld vrij van alle soorten vooroordelen, onderdrukking en exploitatie na te streven.

In de staat Washington, midden in de wildernis, ligt Herland Forrest, waar een gemeenschap in harmonie met de natuur leeft. De leiders zien de mens, aldus de website, als integraal deel van de natuurlijke wereld; daarom zoeken ze naar een manier van leven in harmonie met de ecosystemen die ons ondersteunen. Ze bieden in Herland Forrest ook de gelegenheid voor eco-begrafenissen.

De vrouwen die een jaar of acht geleden Herland wilden stichten in Zuid-Amerika waren het meest expliciet: hun eco-dorp was geënt op de feministische roman Herland van Charlotte Perkins Gilman. Het boek was op hun website te vinden en iedereen die zich bij de gemeenschap wilde aansluiten werd aangeraden het goed te lezen, want een van de hoofdprincipes ervan is dat vrouwen en kinderen hun eigen, authentieke zelf vrij kunnen ontwikkelen, los van elke sociale conditionering. Er waren geen kosten verbonden aan het leven in Herland; iedereen die mee wilde doen hoefde slechts in te brengen waar ze toe in staat was – zelfs als het alleen maar haar glimlach was.

Charlotte Perkins Gilman had niet kunnen bevroeden dat haar feministische utopie uit 1915 tot in de 21ste eeuw inspiratie zou bieden. Ze leidde zelf met vallen en opstaan een onafhankelijk leven, was een vurig voorvechtster van economische onafhankelijkheid van vrouwen en schreef naast verhandelingen over sociaal-economische kwesties ook romans, verhalen en poëzie, maar op haar korte verhaal The Yellow Wallpaper na vond haar literaire werk niet zo veel weerklank.

Haar roman Herland, over een van de wereld afgesneden land waar vrouwen een waar paradijs hebben geschapen, verscheen als vervolgverhaal in haar tijdschrift The Forerunner, dat ze van 1909 tot 1916 in haar eentje volschreef en zelf uitgaf en dat alleen werd gelezen door haar dertienhonderd abonnees. Pas eind jaren zeventig, tijdens de hoogtijdagen van de tweede feministische golf, werd de tekst herontdekt en voor het eerst in boekvorm gepubliceerd, ook in Nederland, in 1980 door feministische uitgeverij Sara, met de titel Moederland – waarom niet gewoon voor de letterlijke vertaling Haarland werd gekozen is raadselachtig; Haarland doet misschien aan een kapsalon denken, maar Moederland heeft associaties met een geboortewinkel, om over de koloniale connotatie maar te zwijgen.

En nu, in deze opnieuw feministisch angehauchte tijd, is er een heruitgave van Moederland, in een herziene vertaling, en heeft vertaalster Tjadine Stheeman een selectie uit de verhalen van Perkins Gilman gemaakt en van een nawoord voorzien. Titeldrager is haar beroemdste verhaal, Het gele behang. Dat klassiek geworden verhaal, een beklemmend verslag in de ik-vorm over een postnatale depressie, is ook het beste uit de bundel.

Charlotte Perkins Gilman (1860-1935) is hoe dan ook een boeiende historische figuur. Haar leven, beschrijft Tjadine Stheeman in haar nawoord, liep parallel met een turbulente periode uit de Amerikaanse geschiedenis: het uitbreken van de Burgeroorlog, de moord op Abraham Lincoln, de officiële afschaffing van de slavernij en de opkomst van het socialisme en feminisme, sociale bewegingen die aanzetten tot een optimistisch vooruitgangsgeloof. Ze was telg uit de beroemde Beecher-familie – Harriet Beecher Stowe, schrijfster van Uncle Tom’s Cabin, was een tante – waarin verschillende vrouwelijke familieleden al ijverden voor vrouwenkiesrecht en hoger onderwijs voor vrouwen.

De drie vrienden worden vriendelijk gedwongen in het vrouwenland te blijven, ze leren de taal en de zeden en gewoonten kennen

Haar vader, Frederick Beecher Perkins, verliet het gezin kort na de geboorte van Charlotte, waarna haar moeder met haar kinderen van het ene naar het ander pension zwierf, om uiteindelijk met anderen een soort woongroep te beginnen – de alternatieve leefvorm van de commune zou later in het werk van Perkins Gilman terugkeren. Het benauwende leven van haar moeder maakte dat ze zich al jong ging interesseren voor de positie van de vrouw en dat ze zich voornam niet te trouwen – het instituut huwelijk hield de vrouw gevangen in een gouden kooi, vond ze. Ze trouwde uiteindelijk toch, kreeg een dochter, verliet haar man en liet, heel revolutionair, de zorg voor hun kind voor een deel aan de vader over. De scheiding en haar invulling van het moederschap zorgden voor publiciteit en afkeuring.

Na haar scheiding in 1887 ging Perkins Gilman in een huurhuisje in Californië wonen en nam haar productie een vlucht. Ze stortte zich in het socialisme en de vrouwenbeweging, reisde kriskras door Amerika, en later ook naar Engeland, Duitsland, Oostenrijk en Nederland om lezingen te geven over de vrouwenzaak (ze logeerde enkele dagen bij Aletta Jacobs, die ook haar eerste, invloedrijke non-fictieboek Women and Economics uit 1898 vertaalde).

The Yellow Wallpaper schreef ze niet lang na haar scheiding, in 1892. Het is de literaire weerslag van haar postnatale depressie en het algehele gevoel van opgesloten zijn in het huwelijk. De ik-figuur van het verhaal verblijft gedurende de zomer met haar man in een koloniaal landhuis, dat ze ook een ‘spookhuis’ noemt. Het gaat slecht met haar, al is er volgens haar echtgenoot, ‘een gerespecteerd arts’, en vrienden en familie niets met haar aan de hand, hooguit een tijdelijke zenuwinzinking en ‘een zekere neiging tot hysterie’. Ze moet allerlei drankjes met fosfaten en fosfieten slikken en wandelingen maken; werken mag ze absoluut niet, ze mag geen letter op papier zetten. Gaandeweg wordt duidelijk dat haar lijden te maken heeft met hun ‘kindje’, waar ze ook niet zelf voor kan zorgen.

Hoezeer alles haar ook uit handen wordt genomen en er op haar wordt gelet, niemand kan verhinderen dat ze een obsessie ontwikkelt voor het behang van haar vervallen slaapkamer. Het begint ermee dat ze de kleur weerzinwekkend vindt, ‘haast misselijkmakend, een smeulend, groezelig geel dat in het verstrijkende daglicht soms merkwaardig bleek oogt’. Niet veel later ziet ze in het motief in het behang een geknakte nek en twee uitpuilende ogen die haar ondersteboven aanstaren en wordt ze zelfs boos op de ‘onbeschaamdheid’ van het patroon en die schots en scheef hangende ogen.

Perkins Gilman heeft knap de gedwongen ledigheid van de ik-figuur, de zorgen om haar kind en man, het gekmakende niksdoen doorsneden met het behang, dat juist steeds meer lijkt te gaan leven, zelf haast een personage wordt. Uiteindelijk ziet ze dat een vrouw erachter gevangen wordt; overdag is ze ingetogen, maar ’s nachts lijkt ze tot leven te komen en begint ze te schudden. Die ene vrouw die razendsnel achter het behang rondloopt, wordt soms een heleboel vrouwen die erdoor proberen te breken, maar door het patroon worden gewurgd ‘en ondersteboven gehangen, en dan zie je alleen nog maar hun oogwit!’

Dat The Yellow Wallpaper al snel een feministische klassieker werd, en sinds verschijnen eindeloos veel is gebloemleesd, is niet verwonderlijk. Het is een onverbloemde vertelling over het medisch-patriarchaal regime dat vrouwen geen vrijheid toestond, waardoor waanzin de enige ontsnappingsroute leek, echte waanzin of waanzin als etiket dat door de heren doktoren op weerspannige vrouwen werd geplakt. Het is een parabel over het negentiende-eeuwse huwelijk, waarin vrouwen in huis werden opgesloten en dat Perkins Gilman zelf ook had opgeslokt. En het behang (‘paper’ heeft in het Engels ook de betekenis van krant) is een metafoor voor de werkelijkheid die fundamenteel anders kan worden gelezen: de ik-figuur probeert de patronen te ontleden en krijgt oog voor een alternatieve, feministische ‘tekst’, een die aan de autoriteit van haar man ontsnapt.

Zo’n alternatieve visie is ook in Herland te vinden, niet zozeer in de meeste andere verhalen die in Het gele behang zijn opgenomen. Daarin gaat het over vrouwen die aan hun rol ontsnappen, gaan werken, die zich heroïsch of verraderlijk als een man gedragen. Vaak is er sprake van een omkering van de geijkte genderrollen; in een van de verhalen verandert een vrouw daadwerkelijk in een man en kan ze de mannenpraat over vrouwen ongecensureerd horen – ‘Er zit sowieso weinig in die hoofdjes, en bovendien veranderen ze voortdurend van mening.’

Die ene vrouw die razendsnel achter het behang rondloopt, wordt soms een heleboel vrouwen die erdoor proberen te breken

Eén ander verhaal is daar duidelijk een uitzondering op en kan als een voorloper van Herland worden gelezen. Het gaat over twee journalisten die willen schrijven over de dorpen Wordwijs en Haarwegen, het ene een havenplaatsje omringd door heuvels en nogal afgesneden van de buitenwereld, het andere een dorp achter de heuvels. Het opvallende eraan is dat de bevolking uit overwegend vrouwen en kinderen bestaat en maar een handjevol mannen. De plaatsjes zijn gesticht door een dispuut van vrouwelijke studenten; een van hen kreeg een miljoenenerfenis van een oudoom in de schoot geworpen en daarmee bouwden ze een vooruitstrevende samenleving op – ‘door vrouwen, voor vrouwen… en voor kínderen. Een oord dat werkelijk van nut voor de mensheid zal zijn’.

Het is allemaal volgens de feministische denkbeelden die Perkins Gilman koesterde: vrouwen moesten economisch onafhankelijk zijn en de lasten van wat nu zorgtaken heten en de opvoeding moesten eerlijk worden verdeeld, zoals ze in Women and Economics en ook in latere onconventionele boeken als Concerning Children en The Home: Its Work and Influence uiteenzette. Haar ideaal was een collectief waarin samen werd gewoond, gewerkt en gezorgd, bestaand uit louter sterke, gezonde en liefst ook moreel hoogstaande mensen. Dat laatste wordt Perkins Gilman ook nagedragen, want ze betoonde zich een warm voorstander van eugenetica. In het verhaal over Wordwijs en Haarwegen beschrijft ze dat de mannen ‘zorgvuldig’ zijn geselecteerd: ‘Ze moesten bewijzen gezond van lijf en leden te zijn – want sterk nageslacht stond bij de groep in hoog vaandel.’

In Herland werkt Perkins Gilman zowel haar feministische als socialistische ideeën diepgaand uit. Ook hierin zijn het weer buitenstaanders – drie avontuurlijke vrienden – die op zoek gaan naar het vrouwenland, waar wel wat geruchten over rond gaan, maar waar geen man levend uit is teruggekomen. Zij weten het op ondoordringbare rotsen gelegen land met een vliegtuigje te bereiken, maar worden op de meest zachtzinnige manier gevangengenomen. Ze worden vriendelijk gedwongen te blijven, leren de taal en zo ook de zeden en gewoonten van het vrouwenland kennen. Ondertussen zijn de vrouwen die er wonen buitengewoon nieuwsgierig naar de wereld waar zij uit komen en vragen ze de mannen de hemd van het lijf.

Herland is een utopie, maar heeft ook veel weg van een fictief filosofisch reisverslag à la Candide. Het heeft een zelfde soort ironie. Het is geen in de filosofie van Leibniz gedrenkte ingénu die met grote verbaasde ogen door exotische landen reist, het zijn mannen die leven met een vanzelfsprekend gevoel van mannelijke en westerse superioriteit. Maar al hun vooronderstellingen – ‘Ze zullen wel veel ruzie maken onder elkaar. Dat doen vrouwen altijd’; ‘Ik denk dat het net een nonnenklooster is. (…) Een vredige harmonieuze zusterschap’ – verkruimelen binnen de kortste keren.

Het verhaal wordt opgetekend door Vandyck Jennings, socioloog van opleiding, wat zijn systematische manier van verslaglegging verklaart. Wat hem het eerste opvalt is dat de vrouwen zo anders zijn dan ze kennen: ze hebben kort haar en dragen een soort gemakkelijke tunieken, waarin ze zich soepel kunnen bewegen. Ze zijn atletisch en sterk, intelligent en ontwikkeld. Ze stralen een vanzelfsprekende, zelfverzekerde kracht uit en al snel valt op dat ze verstand van architectuur en tuinaanleg hebben. De steden zijn prachtig – zonder rommel en lawaai. Armoede is onbekend, net als oorlog, ongelijkheid bestaat niet, iedereen werkt naar vermogen.

Het blijkt dat de vrouwen kinderen kunnen krijgen zonder dat er een man aan te pas komt, via parthenogenese. Hun cultuur staat in het teken van moederschap; kinderen voeden ze op zeer natuurlijke wijze gezamenlijk op. De opvoeding is in handen van de vrouwen die het beste tot deze ‘meest verheven kunst’ in staat zijn, en dat hoeft niet per se de biologische moeder te zijn. Vrouwen die daar niet voor geschikt zijn, wordt ontmoedigd zich voort te planten – daar komt de eugenetica weer om de hoek kijken. En niet alleen proberen ze de bevolking steeds te verbeteren, ze doen ook aan bevolkingspolitiek, om overbevolking te voorkomen.

De ironie zit vooral in de trots waarmee de mannen over hun beschaving vertellen en de leergierige vragen die de vrouwen stellen, waardoor hun superioriteitsgevoel begint te wankelen. ‘Bij ons wordt alles door mannen gedaan’, zegt een van de mannen plechtig. ‘Wij staan onze vrouwen niet toe te werken. Vrouwen worden bemind, verafgood, vereerd… en moeten thuisblijven om voor de kinderen te zorgen.’ De ene vrouw vraagt wat dat is, ‘thuis’. Een andere vraagt of er echt niet één vrouw werkt. Nu ja, moeten de mannen toegeven, arme vrouwen moeten wel werken. Na enig doorvragen komen de Haarlanders erachter dat een derde van de vrouwen in de ‘mannenlanden’ werkt. ‘En die zijn allemaal arm’, constateren ze. ‘Wat betekent arm precies?’

Jaren verblijven de mannen in Herland, uiteindelijk trouwen ze alle drie in een zelfverzonnen huwelijksceremonie. Die huwelijken leveren wel spanning op, want seksuele begeerte kennen de vrouwen niet; de mannen worden geacht zich vooral als vader te ontpoppen. Dit zorgt voor het enige drama in het boek – ‘Ze hebben geen idee wat getrouwd zijn betekent’ – dat vooral een nogal programmatisch exposé is over een ideale vrouwensamenleving. Vermakelijk is Herland zeker, geestig ook, soms verrassend actueel als het om de ontmanteling van sommige vooroordelen gaat, maar net als de verhalen is de roman literair niet heel verfijnd. Charlotte Perkins Gilman wordt wel de Amerikaanse Virginia Woolf genoemd; dat gaat meer op voor een deel van haar thematiek dan voor haar stijl.

Overigens schetst Perkins Gilman in Herland niet alleen een denkbeeldig vrouwenparadijs maar ook een eco-utopie. De vrouwen eten geen vlees en drinken geen koeienmelk. Als een van de mannen vertelt dat ze in zijn land het kalf bij de koe weghalen, trekken hun gezichten spierwit weg. Ze eten van een soort voedselbos avant la lettre en hebben al een vorm van circulaire landbouw uitgevonden. Hun poezen hebben ze geleerd niet te mauwen en geen vogels te vangen. Geen wonder dat er vandaag niet alleen Herland-gemeenschappen voor vrouwen zijn, maar ook een Herland Forrest in de wildernis.