Zondagavond in de Vinexwijk. Henk komt in zijn Opel Mantra het woonerf op rijden. Hij scheurt de bocht om met piepende banden, laat ter begroeting van het gezin en de omwonenden enthousiast zijn zes- of zeventientonige hoorn schallen (ta-du-ta-da-da-da-du-du-doe-ta-du-ta-da-da-da-du-du), geeft een enorme dot gas, vrrroem, en schuift zijn bolide bijna feilloos in zijn parkeerhaventje. Even met de acht koplampen knipperen, de ruitenwissers lekker laten zwiepen, de hand uit het open dak en zwaaien – Hallo! Henk is thuis.
Henks oranje Opel Mantra is voorzien van spoilers en sportvelgen en zwarte racestrepen. Henk stapt uit, strekt zich en schudt zijn hoofd, alsof hij reusachtige G-krachten heeft moeten trotseren onderweg.
Ha, weten we dan, het Formule 1-seizoen is weer begonnen. In Australië werd zondag de eerste Grand Prix van de nieuwe jaargang gereden door de coureurs in de hoogste afdeling van het autoracen, de Formule 1. Het neusje van de zalm van de gemotoriseerde sporten. Er keken honderden miljoenen mensen naar. De Fin Raikkonen won. De Nederlander Cristijan Albers viel uit in de elfde ronde omdat het snoertje van zijn communicatie-oortje niet goed zat, waardoor hij niet meer opzij kon kijken, sturen of remmen. Zodoende belandde de debuterende coureur van het eveneens debuterende Nederlandse Spyker-team in een bandenstapel. Zo’n ding staat altijd naast de baan, dus dat is niet goed. De auto was kapot en kon niet meer verder.
Maar het publiek genoot.
Iemand die een balsport beoefent moet op een of andere manier iets kunnen met een bal. De liefhebber van watersport moet niet bang zijn voor water. Anders moet hij maar sportvisser worden. Wie doet aan duursport (niet altijd heel prijzig!) is in staat en bereid gedurende lange tijd een prestatie vol te houden. Denksporters beschouwen hun geestelijke inspanning als een sportieve strijd. Wie draf- en rensport prefereert, heeft waarschijnlijk in zijn jeugd veel gedraafd en gerend. Hippische sport is sport voor of met hippies.
Autosport. Sport met een auto? Sport voor auto’s? Sport met behulp van een auto? Wie van autosport houdt, heeft zo zijn eigen voorkeuren. Snelheid, waarschijnlijk. Herrie, zo veel en zo gemeen mogelijk. Luchtverontreiniging. Angst voor de dood en roekeloosheid tegelijk. G-krachten.
En de autosportliefhebber moet houden van spoezen. Die zie je bij elke Grand Prix-race. Het zijn meestal blonde, rondborstige jonge of nouveau-jonge dames in te korte, te strakke en te nauwe kledij die de hele tijd glimlachen, wat voor weer het ook is. Spoezen staan altijd in de buurt van de zijstraat waar de raceauto’s worden voorzien van nieuwe banden en zo. Dat heet de pit, ten onrechte vaak pits genoemd. De pitspoezen delen na de race champagne uit.
Dat vindt de autosportliefhebber ook mooi: het achterlijke spuiten met magnumflessen champagne door de winnaar. Lauwerkrans om, als een mongool die fles schudden, richten op het publiek en de spoezen, en spuiten maar. Lelijk, lomp en banaal. Maar de spoezen vinden het altijd geweldig: ze kijken alsof ze de Postcodeloterij met jackpot hebben gewonnen.
Autosport, tsja. Het is de duurste sport. Geldverslindend. Met het geld dat nodig is om één auto één race te laten rijden kun je zes jaar lang tien handbalteams laten spelen. Met gratis trainingspakken. De tv-rechten van het racen: zo’n vijfhonderd miljoen.
Het basisidee van autosport is dat hard rijden met een auto niet alleen ontzettend leuk is om te doen maar zelfs ook leuk voor anderen om naar te kijken. Naar auto’s die zo hard rijden dat de mensen op de tribune alleen een soort uitgesmeerde vlek voorbij zien flitsen, even later gevolgd door een bijpassend geluid. Wrroo-aarr. Of vrrroem.
Autosport is iets voor jongelui uit het oosten des lands, welk land dan ook, die al ruim voor hun zestiende op een brommer reden, een buikschuiver, die ze opvoerden en uitvijlden en inpoetsten en afragden en doorjakkerden – jongelui die dingen ‘machtig mooi’ vinden als die herrie maken.
Heel veel mensen kijken naar zo’n race, ongetwijfeld aangetrokken door de mogelijke sensatie van Als Er Iets Misgaat. Van de momenten dat het leven opeens heel eindig lijkt, en de mens heel breekbaar. Ongelukken dus eigenlijk. De mensen willen ongelukken zien.
Want er gaat niets boven een goed ongeluk. Ik heb nooit kunnen vergeten hoe in 1973 op het circuit van Zandvoort tijdens de GP aldaar Roger Williamson verongelukte. Hij miste de bocht, vloog met zijn auto de lucht in, kwam ondersteboven weer neer, de auto vloog in brand en niemand deed iets. Ze lieten Williamson daar in zijn auto verbranden. De race ging gewoon door. Ik zie nog altijd de hand van Williamson voor me, die al half verkoolde onderarm die uit de op z’n kop liggende, brandende racewagen hing.