
Van een explosie van de kunstmarkt was in de jaren zestig geen sprake. Veilingen van hedendaagse kunst waar het ene na het andere record werd gebroken waren er niet. Ook geen megadealers als Zwirner, Hauser, Pace en kunstkeizer Larry Gagosian die met veertien galeries in acht wereldsteden over een imperium beschikt waar de zon nooit onder gaat. Kunst was nog geen lifestyle voor de superrijken. Musea als het Stedelijk konden ondanks hun beperkte aankoopbudget nog meespelen op de kunstmarkt. Toch laat Allan Kaprow, de vader van de happening, reeds in 1964 een kritisch geluid horen: ‘If the artist was in hell in 1946, now he is in business.’ En in hetzelfde jaar breekt in Amsterdam, het opkomende ‘magisch wereldcentrum van de tegencultuur’, zelfs een heuse opstand tegen de kunstmarkt uit.
Zoals wel vaker in de geschiedenis hangt ook deze opstand samen met de ontwikkeling van een nieuw medium. Kunstenaar Aat Veldhoen (1934) ontdekt dat hij direct op aluminium offsetplaten kan tekenen waardoor zijn grafisch werk in grote oplagen kan worden gereproduceerd. Dit verschaft zijn sociale engagement nieuw elan, dankzij de ‘rotaprent’ (afgeleid van rotatiepers) kan hij behalve de collectioneurs ook het gewone volk bereiken. Sterker nog: met zijn rotaprentenplan hoopt hij een ‘prentenrevolutie’ te ontketenen die niet alleen het volk verheft, maar ook een vernietigende klap uitdeelt aan de kunstmarkt. Zijn vriend Robert Jasper Grootveld, vooral bekend van zijn happenings bij het Lieverdje op het Spui, is altijd in voor een ludieke actie en oppert het alternatieve idee om de prenten met een bakfiets persoonlijk aan de man te brengen. Zo geschiedt: de bak wordt opgetuigd met een stellage waaraan meer dan twintig prenten worden bevestigd. Dicht naast en boven elkaar, een hangwijze die is nagebootst op twee wanden van het Rijksmuseum dat vijftig jaar na dato 42 prenten toont.
Het merendeel bestaat uit portretten die een zeker voor die tijd unieke ode aan de menselijke diversiteit en die van de Amsterdamse bevolking in het bijzonder inhouden. Veldhoens toenmalige vrouw Lotje, al of niet met zoon Martijn, Grootveld zwart geschminkt en in sjamanistische outfit met blootborstige vriendin Netty, medisch student Bart Hughes met verband om zijn voorhoofd waarin hij een gaatje had geboord om eeuwig high te kunnen zijn. Een éénogige dichter, een bisschop, dominee, pater, transseksueel, psychiater, Stedelijk-conservator, Chinees, Afrikaan of Surinaams meisje: in de keuze van modellen was Veldhoen buitengewoon democratisch. Een markante parade passeert de revue, niet in het minst doordat hij de voorkeur gaf aan mensen met een al door het leven voorgeëtste kop en persoonlijkheid.

In een tijd waarin abstractie, minimalisme en conceptualisme de kunst domineerden, liet Veldhoen het naturalisme niet los. Zijn portretten doen recht aan de raadselachtige unieke individualiteit van de ander en kenmerken zich bovendien door psychologische gelaagdheid. De ogen van Jon Bluming zijn in verhouding tot de rest van zijn lichaam heel klein, de vechtsportkampioen is zo breed dat niemand om hem heen kan. Even frontaal blokkeert motoragent Jongbloed, met achterover op de helm geschoven bril en ijzingwekkende blik, de doorgang. Ronduit hypnotiserend is het portret van Gerrit Lakmaaker, bijgenaamd de ethersnuiver: ondanks zijn schijnbaar rustig ineengevouwen handen lijkt zijn onderhuidse woede elk moment tot uitbarsting te kunnen komen.
Het contrast tussen de hemelbestormende romantiek waarmee Veldhoen zijn prenten aan de man brengt en hun realistische karakter is frappant. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de prent waarop een slachtoffer van een ongeluk is te zien. Tegen het harde asfalt gekwakt, in shock, ligt hij voor in het beeldvlak. Tastbaar dicht bij de beschouwer, die zich als het ware over hem heen buigt. Veldhoen tekende het uit eigen ervaring op, als ‘embedded’ kunstenaar reed hij namelijk mee met politiewagens naar verkeersongevallen. Zijn naakten van groentevrouw Vlek zijn niet minder realistisch. Als een Lucian Freud avant la peinture zijn alle tekenen van veroudering geschetst: rimpels, gelubberde huidplooien, uitgezakte buik. Toch zit ze verdomd goed in haar vel. Een fraai monument voor de oudere vrouw. Niet minder dan revolutionair is het portret van Annie in beha en met penis, waarop Veldhoen de derde sekse als een volstrekt natuurlijk gegeven presenteert.
Op zaterdag 4 juli 1964 wordt de rijdende kunstgalerie op het Spui ten doop gehouden door Simon Carmiggelt, die daar in Het Parool bovendien enthousiast over schrijft. Al verschijnt er in die krant ook een foto waarop de auteur met bezorgde blik naar de bakfiets kijkt en met name naar een erotische prent, alsof hij denkt: ‘Daar komt gedonder van…’ En ja, reeds na twee dagen worden Grootveld en zijn bakfiets op het Leidseplein staande gehouden door de politie, die enkele prenten in beslag neemt uit Veldhoens Vrijende paren-serie. Waaronder een kopie naar een prent van Kunisada, een negentiende-eeuwse Japanse meester wiens erotische werken Veldhoen bijzonder inspireren.
Terwijl de Kunisada-kopie pornografisch kan worden genoemd vanwege de tamelijk expliciete afbeelding van de geslachtsdelen zijn die op Veldhoens eigen originele prenten aan het oog onttrokken, aangezien de lichamen volledig met elkaar zijn verstrengeld. Hoewel de paren naakt zijn en zich bijzonder plastisch aanbieden aan de beschouwer, sluiten ze die tegelijk buiten. Veldhoens serie handelt dan ook minder over seksuele lust dan over intimiteit en liefde. Bovendien zijn deze prenten niet gespeend van het melancholieke besef van de tijdelijkheid van de liefde. Het geluk is immers des te brozer naarmate het volmaakter is en hoezeer de geliefden elkaar ook omhelzen, uiteindelijk is eenwording onmogelijk. Die ambivalentie wordt echter door de officier van justitie niet opgemerkt of van belang geacht, ook van deze prenten laat hij er twee in beslag nemen. Van volksverheffing is volgens hem geen sprake, integendeel.
Het gaat hier immers om ‘afbeeldingen waarop twee naakte mensen geslachtelijke handelingen met elkaar plegen’, waarbij zelfs op één prent ‘de blote vrouwelijkheid van de vrouw en de blote mannelijkheid van de man duidelijk zijn afgebeeld’. Aldus de dagvaarding waarmee bakfietsbestuurder Grootveld wegens het zichtbaar voor het publiek tentoonstellen en openlijk aanbieden van afbeeldingen ‘geschikt om de zinnelijkheid van de jeugd te prikkelen’ voor het gerecht wordt gedaagd. Sommige kranten hebben hun oordeel dadelijk klaar: ‘Politie haalde vunze platen van bakfiets’, kopt het Eindhovens Dagblad. Ook het redactioneel commentaar van Het Parool stelt dat Veldhoen beter had moeten weten. De Dordtenaar komt geestig uit de hoek, al is het hoogstwaarschijnlijk onbedoeld: ‘Politie verwijdert naakten van bakfiets.’

Veldhoen zelf verschijnt natuurlijk op 20 juli ook ter rechtszitting van het Amsterdamse kantongerecht. Gedaagde Grootveld presenteert een indrukwekkend team van getuigen-deskundigen à décharge die verklaringen afleggen. Directeur J.N. van Wessem van Museum De Lakenhal, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de VU Hans Rookmaker die zelf een vrijend Veldhoen-paar aan de muur heeft hangen en rechtsgeleerde en criminoloog professor Nagel, vooral bekend als schrijver, onder zijn uit het verzet afkomstige schuilnaam en pseudoniem J.B. Charles. De laatste stelt in zijn betoog de retorische vraag: ‘Waartoe heb ik mijn zinnen als zij niet geprikkeld mogen worden?’ Hij erkent dat Veldhoens prenten ‘geschikt zijn om de seksuele zinnelijkheid van de jeugd te prikkelen’. Maar hij voegt er vervolgens aan toe ‘dat de veelheid van prikkels van de seksuele zinnen die onze samenleving naar een individu uitstoot overweldigend is. De advertentie-pagina’s staan er vol van. De meer dan levensgrote mevrouwen in aktie, op de gevels van onze bioscopen liegen er niet om.’ Nagels voornaamste argument is echter dat de rotaprenten geen commercieel doel dienen maar slechts de kunst: ‘Veldhoen was schilderkunstig gefascineerd door de paring – wat Rembrandt vóór hem geweest was. (…) Hij verkocht zijn prenten voor f3,- per stuk omdat hij van mening is dat het isolement van de kunstenaar moet worden opgeheven en dat hij dit zou kunnen bevorderen door zijn werken aan de man te brengen voor zeer lage prijzen.’
Zoals ook te zien in het Rijksmuseum verwoordde Veldhoen het zelf in het toenmalige Vara-programma Van kitsch naar kunst als volgt: ‘Iets dat mooi is hoeft helemaal geen geld te kosten.’ (‘De interessantste kunst is niet altijd de duurste’, zei Stedelijk-directeur Beatrix Ruf onlangs toen haar tijdens een debat in De Balie gevraagd werd of je met de huidige prijzen als museum nog wel kunst kunt verzamelen.)
Grootveld wordt voor twee prenten vrijgesproken, maar voor de derde ‘naar Kunisada’ krijgt hij een boete van f25 die ook in hoger beroep wordt gehandhaafd en door Veldhoen betaald. Dankzij alle media-aandacht is de affaire uitgegroeid tot een schandaal. De verkoop van de rotaprenten, die tevens verkrijgbaar zijn in een uitdragerij op de Prinsengracht, stijgt aanvankelijk enorm. Maar Veldhoen blijft een eenling op de barricade, zijn collega-kunstenaars zien er geen brood in om ter wille van de volksverheffing en de destructie van de gevestigde kunsthandel hun werk te dumpen. Hoe sympathiek zijn idealisme ook is, in feite schiet Veldhoen in zijn eigen voet. Zoals hij later ruiterlijk toegeeft, heeft hij zijn eigen markt verpest.
Uiteindelijk zal zijn rotaprentenplan in financieel opzicht zo teleurstellen dat hij in 1967 zelfs zijn grafische activiteiten staakt en zich nog uitsluitend aan de teken-, schilder- en beeldhouwkunst wijdt. Gedurende tweeënhalf jaar maakt hij dankbaar gebruik van de bkr-regeling die beeldend kunstenaars van 1956 tot 1987 een inkomen bezorgt in ruil voor diensten en kunstwerken. Nog steeds hangen zijn schilderijen hierdoor in diverse publieke ruimten. Als hij in 2000 een maand in het atelier van het Rembrandthuis mag werken begint hij na dertig jaar weer te etsen. Onlangs werd hij tachtig, ook een reden voor het Rijks om hem met deze tentoonstelling te eren. Hoewel de quichoteske aanval per bakfiets op de kunstmarkt mislukte en de rotaprentenrevolutie haar eigen vader opat, schreef Veldhoen immers kunstgeschiedenis.
Rotaprints Aat Veldhoen, t/m 1 april, Rijksmuseum Amsterdam; rijksmuseum.nl
Beeld: Aat Veldhoen, 1966 (Ed Suister / Maria Austria Instituut / HH). (2) 6 juli 1964, Amsterdam. Robert Jasper Grootveld wacht bij het Lieverdje op het Spui op klanten voor tekeningen van Aat Veldhoen (Jac. de Nijs / Anefo / Nationaal Archief). (3) Aat Veldhoen, Robert Jasper Grootveld en Netty Dagevos, rotaprent, 1964 (Rijksmuseum)