Ik hoorde het mezelf deze week tegen een vriendin zeggen. Precies nadat ik uitlegde waarom ik het vaak lastig vind me tot de actualiteit te verhouden. Die onophoudelijke stroom gebeurtenissen, ideeën en opvattingen, die tijdens mijn denken over één aspect alweer is uitgedijd met ontelbare andere aspecten. Hoe ik er nooit eens op tijd bij ben. Hoe het allemaal in mijn nek hijgt en tegelijkertijd voor me uit draaft. We liepen in het park, langs het water. Alles om ons heen lag uitbundig groen te zijn. Het had flink geregend. En toen zei ik dus, een beetje excuserend: ‘Misschien is het de leeftijd.’ De vriendin keek even opzij, ik keek even terug. Daarna zwegen we allebei, waardoor dat ene vreselijk slappe zinnetje tussen ons in bleef hangen. Een natte sok aan een verder lege waslijn.
Een regel van Ellen Warmond, ooit gelezen op de middelbare school en destijds in mijn agenda opgeschreven: ‘het ruiterstandbeeld van het zelfbedrog in het publiek onthullen’. Dat vond ik mooi, destijds, omdat het klonk als iets wat nodig was. Ik hield het meest van gedichten die nuttig en wáár waren, die het gordijn van de beschaving, de ijdelheid en de zelfgenoegzaamheid wegtrokken en iets wezenlijks blootlegden. Een term als ‘zelfbedrog’, wist ik, ging hoe dan ook over volwassenen. Mensen die zeiden ‘ja, nou ja, wat doe je eraan’ of nog erger: ‘het is zoals het is’. Koffiedrinkers. Uitbuikers. Sloffers. Mensen die over alles hun schouders leken op te halen. Mensen in wie het kampvuur des levens al lang geleden door de tijd was uitgepist.
Er stak een ganzenfamilie over en we hielden dus onze pas in. Vader en moeder gans loodsten drie muisgrijze kuikens paniekerig het pad af, richting de oever. ‘Kijk uit jongens, daar komen de mensen. Te water!’ Wat is er veranderd, vraag ik me af. Natuurlijk is er een zekere, onontkoombare vermoeidheid die optreedt bij herhaling. Natuurlijk is gevoeligheid voor groepsdruk iets anders dan diep doorvoeld engagement. Maar ik herinner me felle gesprekken en vurige discussies. Over de effecten van armoede, over zogenaamd kansloze jongeren, over de ideeën achter langer straffen. Onderwerpen waarover ik een opvatting had en me woest konden maken. Het lijkt ineens heel lang geleden. Ik kijk nog steeds, ik luister nog, ik lees, ik denk na, ik corrigeer mezelf goddank ook nog onophoudelijk – maar de grote woede ontbreekt, als ik eerlijk ben, steeds vaker. Is cynisme gewoon een vorm van vermoeidheid? Of brengt vermoeidheid cynisme aan het licht?
Mijn vriendin doorbrak toen het peinzende zwijgen met een sappig verhaal over haar werk bij een niet nader te noemen gemeentelijke instelling, waar twee collega’s ruzie hadden gehad. Er kwam een gesaboteerde printer in voor. En een zakje hondenpoep. We knapten er allebei reuze van op. Na de wandeling zocht ik thuis naar die regel van Ellen Warmond. Die bleek afkomstig uit een adviesgedicht. Het was, veertig jaar na verschijning, fonkelend actueel. Dat wil zeggen: de stelligheid die erin doorklinkt is, net als bijna alle poëzie, alle slappe zinnen en alle woede uit vertwijfeling opgetrokken. Dat is hoopvol, lijkt me. Want vertwijfeling verjaart niet.
Advies
Van omgelogen dromen geen
museum maken en een ander
middelpunt aannemen dan de
verwarmde holte van de eigen hand
het prentenboek van kinderlijke
teleurstelling verbranden
de spiegel uit zijn recht ontzetten
van de eerste bezienswaardigheid
de afgepaste vakken van de tijd
niet meer te buiten willen gaan
het ruiterstandbeeld van het zelfbedrog
in het publiek onthullen
de horizon als enig vaste lijn
aanvaarden en de dingen verder
maar onbewogen laten wat ze zijn.
Ellen Warmond
Uit: Tegenspeler tijd: Een keuze uit de gedichten, Querido, 1980