Ik zag The Night of the Hunter (1955) weer eens, toevallig op dezelfde avond waarop een vertegenwoordiger van de ChristenUnie op het Journaal vuur en zwavel spuugde, in de stijl van Openbaring 14: 9-11, over een affiche van een in gouden bikini geklede vrouw die een winkelgebouw in Utrecht moet versieren. De als kastijding bedoelde, nauwelijks verholen haat waarmee de man tegenover de televisieverslaggever vertelde dat hij niet met het naakte lichaam van de vrouw wenste te worden geconfronteerd, vond volmaakt weerklank in de angst voor het vrouwelijke en de impotentie van dominee Harry Powell (Robert Mitchum) in Charles Laughtons verfilming van David Grubbs gelijknamige, bekroonde roman The Night of the Hunter.

De film is een prachtig, expressionistisch sprookje. De visuele stijl is doorspekt met door de Romantiek geïnspireerde visuele metaforiek waarin er veel plaats is voor het contrast tussen de natuur en het denken. De betekenis van de film is gelegen in de wijze waarop het gedroomde landschap van het Amerikaanse ideaal in een nachtmerriewereld verandert door de komst van de vertegenwoordiger van het geperverteerde ‘denken’, namelijk de dominee.

Mitchum, hét gezicht van mannelijke seksualiteit, sterrendom en succes, speelt de rol van dominee Harry Powell, een impotente moordenaar die zich tijdens de Depressiejaren op het arme gezin van Willa Harper (Shelley Winters) stort, azend op het geld dat haar echtgenoot had geroofd voordat hij in de gevangenis werd opgehangen. Alleen Willa’s kinderen weten waar het geld is verstopt.

De toon van onderdrukte seksualiteit voert de boventoon in de eerste helft van de film. Een hoogtepunt is een scène waarin Mitchum in een stripbar naar een dansend meisje staart, en de kijker ziet hoe hij uit frustratie zijn vuisten balt. Op zijn vingers zijn de beroemde tatoeages te zien: de letters ‘LOVE’ en ‘HATE’. Vervolgens is er een close-up van de jaszak van de dominee. Hij doet zijn hand erin, een klikgeluid volgt: het lemmet van een springmes steekt door het materiaal heen, rechtop en glimmend in het licht. De fallische aard van het mes keert vervolgens terug als motief. De dominee zegt telkens overstelpt door haat voor zichzelf en anderen: kom niet aan mijn mes!

Deze scènes krijgen extra lading doordat Mitchum de rol vertolkt, Mitchum, die juist in de jaren veertig en vijftig het toonbeeld van traditionele mannelijkheid en kracht was in westerns, oorlogsfilms en films noirs die hij samen met grote regisseurs als Edward Dmytryk, Otto Preminger en Don Siegel maakte. Toch ligt zijn nalatenschap uiteindelijk ergens anders – in films die genreconventies ondermijnen, bijvoorbeeld de western Track of the Cat (1954) van William Wellman, waarin interessant genoeg onderdrukte seksualiteit ook een hoofdthema is, en de Jim Jarmusch-antiwestern Dead Man uit 1995, Mitchums laatste grote film voor zijn dood in 1997.

Charles Laughton werkte net als Mitchum in het Hollywood-systeem terwijl hij dat op subtiele wijze óók ondermijnde. Hij maakte in de jaren dertig en veertig naam als toneelacteur in Engeland, zijn geboorteland, waarna hij naar Hollywood verhuisde, een Amerikaanse burger werd en schitterde in onder meer Spartacus (1960). The Night of the Hunter was zijn enige regiepoging. De film werd een flop en Laughton kreeg nooit meer de gelegenheid achter de camera plaats te nemen. De ironie is dat The Night of the Hunter tegenwoordig voorkomt op bijna alle lijsten van de beste Amerikaanse films aller tijden. Deze typering is volkomen terecht.

The Night of the Hunter maakt deel uit van het klassiekerprogramma van de Filmmuseum Biënnale 2007, Amsterdam, 11 t/m 15 april