
Geen persoonlijk relaas, geen vlot verhaal – volgens Thomas Mann moet een roman zich meten aan een muziekstuk: ‘Voor mij is de roman altijd een symfonie geweest, een weefsel van thema’s, waarin de ideeën de rol van muzikaal motief spelen.’ Dit zei hij in een lezing aan Princeton in 1938, waarin hij meer boude stellingen poneerde, bijvoorbeeld dat schrijvers meestal ‘eigenlijk’ iets anders zijn. ‘Ze zijn in wezen schilders, grafici, beeldhouwers, architecten of wat al niet. Wat mezelf betreft mag ik me tot de musici onder de schrijvers rekenen.’
Een verwante zelfverklaarde literaire muzikant is de Hongaar László Krasznahorkai (1954). Hij was op jonge leeftijd pianist en zanger in jazz- en rockbands, maar verruilde de bladmuziek voor het notitieboekje toen hij bevangen werd door de ambitie om één grote roman te schrijven. Die verscheen in 1985: Sátántangó, internationaal bekend van de bijna acht uur durende verfilming van landgenoot Béla Tarr. Uit ontevredenheid schreef Krasznahorkai daarna nog De melancholie van het verzet (1989), dat net als zijn debuut vorig decennium in het Nederlands verscheen. Bijna dertig jaar later volgde Baron Wenckheim keert terug (2016), wederom indrukwekkend vertaald door Mari Alföldy en afgelopen jaar uitgegeven door de Wereldbibliotheek.
Krasznahorkai schreef destijds twee monumentale romans; gecompliceerde postmoderne bouwwerken waar orkestmeester Thomas Mann trots op zou zijn. Een allerminst modieus romantype, nu visionaire, megalomane boeken het in literaire debatten vaker afleggen tegen werken waarin juist specifieke persoonlijke ervaringen worden onderzocht. Toch kon Krasznahorkai rekenen op lof van literaire sterren als W.G. Sebald en Susan Sontag, kreeg hij in 2015 de Booker International Prize en werd zijn nieuwste roman eerder al bekroond met de National Book Award for Translated Literature.
Baron Wenckheim keert terug is opnieuw een omvangrijk en complex weefsel van verhalen, opgebouwd uit onstuimige zinnen die pagina’s lang doordenderen. Krasznahorkai’s stijl is niet bepaald sierlijk of precies. Het is eerder een variant van stream of consciousness: de schrijver springt in en uit het hoofd van zijn personages, bootst malende gedachtegangen na. Alle gebeurtenissen worden door de ogen van anderen beschreven: iedere zin vormt een enorme paragraaf, en na elke punt verandert het vertelperspectief.
Ondanks de schijnbare stilistische chaos is dit met recht een symfonische roman te noemen. De titelpagina wordt voorafgegaan door een ‘Waarschuwing’, waarin een soort god instructies geeft aan muzikanten. Met de tekst als gevolg, is de suggestie. Vandaar ook dat de hoofdstuktitels bombastische onomatopeeën zijn, die de dramatische wendingen van het muziekstuk moeten uitdrukken: ‘RAM’, ‘PAM’, ‘RARIRA’, ‘ROM’.
De lotgevallen van twee merkwaardige mannen vormen de twee centrale motieven die elkaar per hoofdstuk afwisselen. Allereerst is er ‘de Professor’, een doorgedraaide geleerde die zich overbodig voelt. Hij heeft zich teruggetrokken in een boshut, waar hij het bestaan van god en de relatie tussen angst en cultuur overweegt. Journalisten cirkelen rond zijn onderkomen, aangetrokken door de commotie. Voor de deur staat een woedende dochter te protesteren tegen zijn nalatigheid: ‘DIT IS EEN VADER’, staat er op het bord dat ze omhoog houdt.
Dan is er Baron Wenckheim, een gesjeesde edelman die vanwege torenhoge gokschulden zijn huis moet verlaten. Wanneer de Baron op de trein stapt is zijn familie vooral opgelucht dat hij verder geen schade meer kan aanrichten. Maar in de woonplaats van de Professor, de eindbestemming van deze reis, wacht men enthousiast op zijn komst. Hoewel hij in werkelijkheid platzak is, geloven de lokale bestuurders dat de Baron welvaart zal brengen.
Naast een wandelend symbool voor het corrupte grootkapitaal is Baron Wenckheim ook een kleurrijk personage. Een medepassagier beschrijft hem als volgt: ‘zo’n hoog voorhoofd heb ik nog nooit gezien, terwijl ik heus wel wat vertekende types heb gezien, en intussen, zeg ik jullie, zo mager als een zigeunerkol, een echte bonenstaak, ja, maar wel de fijnste kleren natuurlijk die je je maar kunt voorstellen, leeftijd ergens tussen de tachtig en de dood’.
De Baron keert terug naar het land van zijn jeugd, waar zijn eerste liefde nog altijd woont. Hij schrijft haar melancholische brieven, hopend om hun verhouding te herstellen en zijn leven zo op het nippertje nog van betekenis te voorzien. Dat land is een fictioneel Hongarije, dat doet denken aan het decor van een Oost-Europees sprookje, maar dan met motorgangs en iPhones. Hier is mogelijk een commentaar op de hedendaagse politieke situatie in te zien – ‘het hele land was verrot’, zegt een van de personages – maar echt expliciet wordt Krasznahorkai nergens. Maatschappelijke thema’s als technologie, populisme, mannelijkheid en kapitalisme komen voorbij als motiefjes, die weer naar de achtergrond verdwijnen voordat ze worden uitgediept.
Het verhaal van Baron Wenckheim keert terug dient vooral het einde: middels de soms ongerichte episodes wordt de spanning opgebouwd voor de catharsis. Krasznahorkai leeft zich op de laatste pagina’s dan ook uit, onder meer met een ‘monumentale stormaanval van vuur’ die al het gemijmer en geploeter uitwist. In een gesprek met The Paris Review zei Krasznahorkai dat hij met deze roman nu echt zijn oeuvre heeft voltooid: ‘Baron Wenckheim’s Homecoming must be the last.’ De laatste woorden van deze tekst zijn ‘Da capo al fine’ (opnieuw een symfonische instructie), het motto is: ‘Voor eeuwig, zo lang het duurt.’ De schrijver laat ons dus achter met een hoop gemodder, gevolgd door een reinigende vuurzee, herhaald tot in de eeuwigheid. Een machtig, maar behoorlijk cynisch slotakkoord.