Iedereen bleef doodstil, niemand verroerde zich.

Ik zei gévédé, eigenlijk had ik de vloek voluit moeten doen voor het effect, maar dat wilde ik dan weer niet. Zelfs niet als ik voordraag uit andermans werk, zoals in dit geval uit een roman van Lorrie Moore.

Ik was aan het vertellen aan studenten wat ik het komende half jaar zo’n beetje van plan ben. Het idee is dat ik ze ga leren schrijven, wat ik nog best een gecompliceerde opdracht vind.

Ik ben zelf natuurlijk te netjes voor woorden, maar in gedachten ben ik een soort juffrouw Bulstronk, uit Roald Dahls Matilda. Of Benna Carpenter, de poëziedocente uit Anagrammen, van Lorrie Moore. Ik las het in de jaren tachtig, en het is altijd bij me gebleven. Zozeer dat ik het onmiddellijk uit de kast trok toen ik wist dat ik colleges ‘schrijven als een schrijver’ zou gaan geven.

De eerste lesdag marcheert juffrouw Carpenter het lokaal binnen, knipt het licht aan, klost naar het bureau voor de klas en tilt er haar diplomatentas op. Ze doet haar slobberige grijze blazer uit en hangt hem over de stoelleuning, blijft dan staan en bekijkt één voor één de twintig aandachtige, bleke gezichten die daar in het hoefijzer van tafeltjes en stoelen voor haar verzameld zijn. Ze haalt er meteen de verschillende types uit. De stille roodharige die niet eens zulke slechte sonnetten zal schrijven. De vrouw met de krulharen die voor de grappen komt. De jongen in het Nike-shirt die voor zijn eigen grappen komt. Twee zindelijke Zwitsal-types die snel hun punten denken te kunnen halen.

En dan brult ze dat dus. Dat je gvd thuis maar een potje moet gaan zitten lezen en schrijven. Om vervolgens haar diplomatentas te openen, de namenlijst eruit te halen en op te kijken naar hun verwarde blikken. En het nog een keer uit te brullen: ‘We willen dus poëzie lezen en schrijven! Een stelletje idioten, dat zijn we!’

In haar eerste college deelt ze systeemkaarten uit waarop de studenten hun gegevens moeten zetten. Links bovenaan moeten ze de naam van hun lievelingsdichter schrijven, en op de achterkant worden ze geacht een tekening te maken van wat ze zich als kind bij hun ziel voorstelden.

‘Van wat jullie nu op jullie kaart tekenen’, zegt Benna Carpenter vol spottende ernst, ‘moeten jullie de rest van het semester met woorden iets moois zien te maken.’

Ieder mens heeft een ongelooflijk verhaal te vertellen. Maar vertellen is natuurlijk iets anders dan schrijven

Ik durf mijn studenten niet te vragen een tekening van hun ziel te maken. Stel je voor dat ik iets onomkeerbaars ontketen. Toch al iets wat op de loer ligt als het op lessen in schrijven aankomt.

In de Verenigde Staten is dergelijk onderwijs heel gewoon, dan heet het creative writing. Lorrie Moore gaf het dertig jaar, en het heeft in ieder geval van haarzelf fantastische verhalen opgeleverd. Ik weet nu hoe studenten uit de Midwest eruitzien, en waarmee ze zich voeden. Amy Bloom is nog steeds docent creative writing, zo vertelde ze toen ze vorige week in Amsterdam was. Maar daarin was het toegestroomde publiek in de Posthoornkerk niet bijster geïnteresseerd. Bloom vertelde van alles, over haar schrijfgewoontes (veel crackers eten en een hekel krijgen aan jezelf), haar schrijfvrienden (Michael Cunningham die aan de telefoon al haar angsten en onzekerheden wist te beteugelen), en haar vriendelijke gezicht waardoor mensen haar de grootste geheimen toevertrouwen. Ieder mens heeft een ongelooflijk verhaal te vertellen, was Blooms montere boodschap. Maar vertellen is natuurlijk iets anders dan schrijven.

Zei ze iets dat me verbaasde? Eigenlijk de hele tijd. Ze sprak over haar personages als over mensen die haar interesseerden, en verwonderden. Maar ze had ze toch zelf verzonnen?

Toen het publiek vragen mocht stellen, bleek er nog één vraag in de lucht te hangen. Het is ook altijd hetzelfde. Bloom kon met moeite een zucht onderdrukken.

Waarom ze schreef.

Ik weet niet meer precies wat ze antwoordde. De avond terughalend denk ik dat ze een grappig verhaal over haar jeugd vertelde, wat een zielig verhaal in vermomming was. Amerikanen kunnen dat goed. Dat ze er op een dag achter kwam dat er een grote kloof was tussen wat mensen deden en wat ze zeiden. En dat ze heel veel níet zeiden. Dat zij die kloof wilde dichten.

‘Schrijven is verdomme een safari’, schreeuwt Benna Carpenter tegen haar studenten. ‘Dat wil zeggen dat je erop uit moet, dat je het schitterendste levende materiaal ter wereld in de smiezen moet krijgen.’

Ik schraap mijn keel en vraag mijn studenten beleefd om voor de volgende keer een verhandeling te schrijven over hun persoonlijke ontdekking van de literatuur. En zeg dat ze De tien moeten lezen, de selectie verhalen van de beste schrijvers onder de 35 volgens Das Magazin. Welk verhaal vinden ze het beste en waarom? Voor de colleges erna geef ik verhalen op van Salter, Munro, Nooteboom, De Moor. Lezen zullen ze, gvd. En dan nog maar eens kijken.