In 1506 wordt Johanna de Waanzinnige (1479-1555) de weduwe van Filips de Schone, haar afgod sinds hun huwelijk negen jaar eerder. Anders dan hij, die volgens de overlevering ‘het liefst elke dag een jonge maagd nam’, blijft zij hem trouw tot na de dood. Ze trekt zich met het gebalsemde lijk terug in haar slaapvertrekken en sleept het met zich mee op nachtelijke zwerftochten door Spanje, tot de normale mensenwereld ingrijpt.
‘Nadat ze was opgesloten in het Santa Clara-klooster in Tordesillas, leefde ze gedurende zesenveertig jaar in een uiterst sober vertrek met slechts één venster, dat uitzicht bood op de binnenplaats met het marmeren praalgraf van haar man.’ Aldus componist Rob Zuidam in de voortreffelijk geschreven cd-toelichting op het ontstaan en raison d’être van zijn opera Rage d’amours (2002-2003), zijn ‘mozaïek-achtige’ verbeelding van de ‘razernij der liefde’, en dat mag gezegd. ‘Geregeld’, schrijft Zuidam, liet Johanna op haar tochten ‘de stoet halt houden, om de kist te openen en haar gemaal te omhelzen en te kussen’.
De mixtuur van liefde, dood en necrofilie was te onweerstaanbaar voor een componist die zich in zijn opera’s heeft gespecialiseerd in uitzonderlijke psychische staten. Denk aan de vrijwillig ingemetselde non van Suster Bertken (2010), de joodse antisemiet en vrouwenhater Otto Weininger in Der Hund (2006). Troparion (2013) behandelt de legende van de vrouw die een dode tak met tranen weer tot leven tracht te wekken.
Rage d’amours, geschreven in opdracht van het Boston Symphony Orchestra voor het Tanglewood Music Centre, werd in 2003 in de VS ten doop gehouden en twee jaar later voor het eerst in Amsterdam gespeeld. Het stuk is een grandioos renaissanceprentenboek vol komisch afgrondelijke scènes als de stormachtige zeereis van Johanna en Filips, de stervende vorst in tegenwoordigheid van de ambassadeur die hem waarschuwt voor voedselvergiftiging. Of Johanna’s in Hooglied-stijl gezongen weeklacht boven het lijk, terwijl monniken het balsemen; de nachtelijke pelgrimage met het lijk, de wederopstanding van Filips. In de glanzende proloog, zoals het hoort, een onheilspellende proloog van een oude vrouw, die Filips pesante e grave voorzegt dat hij na zijn dood verder zal reizen dan bij leven.
Er zijn trots en drift in deze partituur, en waan en wildgroei, iets onreins, met de goeie schaamteloze tremolo’s op precies de juiste plaats en volumineus verwilderde harmonieën, hallucinerende zwellichamen. Er is lichamelijkheid, en keet, en onderbuik. Vandaar het vocale, de ziel in het lijf. En mystiek, dus hysterie. De spookachtige sfeer in het vacuüm tussen droom en werkelijkheid doet meer dan eens aan Pelléas et Mélisande van Debussy denken, al wordt die associatie mede opgeroepen door het gedeeltelijk Franstalige libretto en de navenante vloeibaarheid van de tekstvoordracht.
Niettemin: diezelfde metafysische bassen en die felle duisternis van de klank, zwart in een rand van licht – een akoestische zonsverduistering. Maar het is gewapende Debussy, zonder de impressionistische weekmakers. Als een reuzenslang zwiept de contrabasklarinet van Harry Sparnaay zaliger met zijn massieve staart over de bodem van de wanhoop. Prachtige stemmen ook. De uit duizenden herkenbare Claron McFadden en Barbara Hannigan, samen met YoungHee Kim de drie innerlijke stemmen van Johanna, afwisselend solistisch en verenigd in morbide extase. Dit. Gewoon uit Nederland, dat cultureel gesloopte Nederland.
Rob Zuidam, Rage d’amours, Attacca