Opera en waanzin liggen nauw in elkaars verlengde. Of is het soms normaal dat mensen elkaar uit volle borst een kopje koffie aanbieden? Dat een stervende held de longen nog eens vol laat lopen, de borstkas laat zwellen en met krachtige stem zijn hartverscheurend lot bezingt? Dat een coloratuur sopraan maar doelloos rondjes blijft draaien rond die hoge C als een kat die zijn eigen staart probeert te vangen?
Sommigen zullen opera daarom als één grote uitbarsting van hysterie beschouwen. Maar zij slaan de plank beslist mis. De helden van Mozart, hoezeer ze ook worden bedrogen, in de steek gelaten of op de proef gesteld, staan met beide benen op de grond. Don Giovanni mag dan een pathologische vrouwenversierder zijn, geen moment twijfelt hij aan zijn historische taak en hij weigert zich door een Stenen Gast te laten intimideren. De vrouwen die hij op zijn pad treft, drijft hij tot uiterste wanhoop, maar rijp voor de psychiater? Geenszins. Laat staan dat een van de dames zou overwegen zich van kant te maken.
De pure waanzin openbaart zich pas in de negentiende-eeuwse opera. Dan bedoel ik niet de dramatische vergissingen die elk mens het zwart voor de ogen bezorgen. Is het raar dat Tosca spontaan in een peilloos diep gat springt wanneer ze ontdekt dat haar geliefde met fataal scherp onder vuur is genomen in plaats van met losse flodders? Is het vreemd dat Rigoletto de bodem onder zijn bestaan voelt wegzakken als hij het lijk van zijn dochter in een zak aantreft in plaats van haar gehate belager?
Operapersonages krijgen heel wat te verduren en sommigen wordt het gewoonweg teveel. Als dat punt wordt bereikt, als er geen weg meer terug is, dan spreken we van een waanzinsaria.
De waanzinsaria is een genre op zich, gezien de verzamel-cd’s met hysterische hoogtepunten die in de loop der tijd zijn verschenen. Legendarisch zijn de Mad Scenes vertolkt door Maria Callas. Recenter zijn Wahnsinnsszenen door Edita Gruberova wier foto op de hoes is bewerkt tot een suggestieve draaikolk. De heldin wordt overweldigd door emoties, wanhoop neemt de overhand, de grond begint te draaien en er rest haar niets dan een allesdoordringende gil. In deze psychische doodsnood lijkt de hoge C een reddingsboei waaraan de protagoniste zich in uiterste wanhoop vastklampt.
Het belangrijkste kenmerk van de waanzinsaria is dat zij wordt gezongen door een vrouw. Pas in de twintigste eeuw krijgen ook mannen last van spoken in het hoofd (Boris Godoenov die wordt achtervolgd door de schim van de vermoorde Dimitri) of van psychische ontwrichting (Wozzeck na de moord op zijn overspelige vrouw Marie). In de negentiende eeuw is de hysterie het exclusieve terrein van de vrouw. Om preciezer te zijn: het vrouwelijke slachtoffer. Klein gehouden en vernederd door vaders, echtgenoten dan wel schoonmoeders zien deze heldinnen geen andere uitweg dan de relatieve vrijheid van de gekte.
Gezien de systematiek waarmee romantische operasopranen het onderspit delven, is vanuit feministische hoek wel een complot gesuggereerd.
Gebroederlijk ontnemen librettist en componist de sopraan het spreken door haar partij te laten ontaarden in een onverstaanbare schreeuw. Een hulpeloze kreet als uiting van machteloosheid. «De vrouw heeft in de loop van de operageschiedenis dan ook steeds minder en uiteindelijk niets meer te zeggen», schrijft Joke Dame naar aanleiding van de dodelijke vluchtroute van Tosca.
Een tweede kenmerk van de waanzinsaria betreft de symptomen: het horen van stemmen of zien van dingen die er niet zijn. Uiteraard geldt dit voor de koningin der waanzinsaria’s: «Il dolce suono/Spargi d'amaro» uit Lucia di Lammermoor. Nadat Lucia zich met geweld een weg heeft gebaand uit haar gedwongen huwelijk, verschijnt ze verdwaasd aan de aanwezige bruiloftsgangers. De enige die ze echter lijkt te zien, is haar verboden minnaar die ze vol liefde toespreekt. Helaas heeft Donizetti deze scène in een uiterst virtuoze fiorituurrijke aria gegoten, die meer weg heeft van een kunstig opgespoten bruidstaart dan van een huiveringwekkende hallucinatie.
Laat het echte drama maar over aan Verdi. De operaliteratuur kent geen bloedstollender moment dan de «Gran Scena del Sonambulismo» uit Macbeth. De waanzin van Lady Macbeth wordt aangescherpt door de aanwezigheid van de dokter en het dienstmeisje door wier ongelovige ogen («O terror!») we de gebeurtenissen zien. Verdi laat zijn protagoniste niet schreeuwen of schitteren in de hoogte. Het venijn zit juist in de lage noten: een troebele mengeling van koelbloedigheid, angst, verleidelijkheid, boosaardigheid en kwetsbaarheid. Dat ongrijpbare maakt Lady Macbeth zo eng. Hier is dan ook geen slachtoffer aan het woord, maar een dader.