
Perama is een stad van voorbodes, zelfs de duisternis valt er eerder in. Veel straatlantaarns doen het niet meer, een vijfde van de huizen is afgesloten van stroom en de meeste etalages zijn donker. Het havenstadje van dertigduizend Grieken, dicht bij Piraeus, verzinnebeeldt de crisis. Al vóór de verkiezing van Alexis Tsipras regeerde Syriza er in het stadhuis, en tegelijkertijd is de fascistische Gouden Dageraad alom aanwezig. Twee derde van de beroepsbevolking is werkloos, de scheepswerf is in ruste.
Het voorbije half jaar sprak ik de burgemeester en de priester, de migrant en de ombudsman, de docent en de dokter, de werkloze en de ingenieur; hoe verandert hun leven in de loop van de crisis? Binnen welke marges opereert de lokale politiek, onder de akkoorden?
Het Griekse drama verdween wereldwijd van de voorpagina’s, maar volgende week willen Athene en de trojka – van EU, ecb en imf – na een lange twist de eerste fase van het nieuwe, derde akkoord afronden. Alweer is er in Brussel discussie (tussen met name het imf en de Duitse en Griekse regeringen) over schuldkwijting en méér besparen, over percentages. ‘De crisis is terug’, hoor je op de journaals.
Maar de crisis is nooit weggeweest, in ieder huis liep die door; daar gaat het alleen nog om overleven. Daarbij gaat deze onderhandeling over details, niet langer over de richting. Sinds Syriza in juli – bij naderend bankroet – onder dwang instemde met verdere versobering ligt de toekomst vast.
Evenwel meldt de trojka dat ‘de weg omhoog’ is ingeslagen en sprak premier Tsipras in zijn nieuwjaarsrede over ‘de Griekse wedergeboorte’, maar in Perama gelooft men niet in statistiek – die weerspiegelt het leven niet. De Grieken ondergaan een proces van verarming zonder einde. Wie driemaal meer belasting betaalt na halvering van het inkomen is als vanzelf ingewijd in de akkoorden. Waarin de vorige uitmondden, en waartoe dit nieuwe voert, toont Perama op ieder gebied.
Op deze vrijdagavond in oktober, aan de Egeïsche oever van Perama, is taveerne De Zeemeeuw leeg. Vroeger moest Adriana, toen ze nog niet de eigenares was, zelfs op dinsdagen een tafeltje reserveren. Nu staart ze naar het verlaten terras, waar een paar boten langszij liggen. ‘Ook ’s nachts klonk er altijd getimmer op de werf’, zegt ze. ‘Tegenwoordig hoor je niets dan de wind, de werkplaats is een dodenakker.’
Een half uur te laat loopt Yiannis Lagoudakis binnen. Na anderhalf jaar burgemeesterschap kleuren zijn wallen bijna zwart. In de vroegere toespraken van de Syriza-politicus hoorde je nog hoop. ‘Onze armoede is geen straf van God’, zei hij destijds, ‘noch van de natuur, maar vloeit voort uit de akkoorden – het is politiek, een keuze. We zullen de afspraak verwerpen, de trojka verjagen, om ons leven te hernemen.’
Die ommezwaai blijft uit, beseft Lagoudakis inmiddels – de machtsstrijd is verloren. ‘Alleen om de kleine bewegingsruimte blijven we regeren, om een beetje tegen te werken. Een conservatief bewind in Athene zou het drama volmaken. Wij willen de ellende verzachten, via een “parallel programma”, met een zorgpas voor werklozen, met voedselbonnen en stroom. Maar mijn handen zijn gebonden, méér doen vergt toverkunst.’
Niet hij, maar de trojka bestuurt zijn stad, verzucht Lagoudakis. ‘Wolfgang Schäuble, de Duitse minister van Financiën, beslist wat ik wel en niet doe.’ Terwijl Duitsland via obligaties honderd miljard euro aan de crisis verdiende, is van Perama’s begroting zestig procent weggestreept. Het ‘reddingsgeld’ van 240 miljard euro ging voor 95 procent naar de banken en schuldaflossing; ook van de nieuwe 85 miljard belandt haast niets bij de staat.
Andersom schrijft het akkoord met de trojka de privatisering van staatseigendom voor. Lagoudakis: ‘Cosco, dat onze haven en die van Piraeus wil verwerven, is een Chinees stáátsbedrijf! Het betaalt dokwerkers twintig euro per dag, zonder medische verzekering, en het komt milieuwetgeving niet na. Verwacht niets dan misère.’
In de goede jaren werkten er tienduizend man op Perama’s werf, nu zijn dat er nog honderd. Elke dag melden dagloners zich bij de poorten, verpozen in de cafés, en keren stilletjes huiswaarts. De leegloop is zowel door de crisis als door de opstelling van de vakbonden veroorzaakt. Ze hielden vast aan hoge lonen en gebruikten maffiose listen – de reparatie aanvatten, opeens staken en veel meer geld vorderen. Bijna al het werk verdween naar Azië.
De haven behoeft investeringen, weet Lagoudakis, maar door de gedwongen verkoop is de prijs bespottelijk. ‘Cosco krijgt de poort naar Europa voor 360 miljoen euro, een schijntje; de Griekse handelsvloot is de grootste ter wereld, en Piraeus is haar thuisstad. En Perama’s potentie is immens. Dit is diefstal op klaarlichte dag.’
In een ultieme poging het tij te keren vliegt Lagoudakis naar Beijing. ‘Ik zeg China de oorlog aan’, verklaart hij in De Zeemeeuw. ‘Vindt de verkoop plaats, dan kondig ik de revolutie af, in Perama en de volkswijken van Piraeus: duizenden dokwerkers zullen de toegang tot de havens versperren, dag na dag. Vreedzaam, maar desnoods met geweld.’ Alleen dreigen is overgebleven, weet hij. Vorige week nog slingerde hij tijdens een verhitte discussie in de taveerne een stoel boven zijn hoofd.
Nu is hij de vriendelijkheid zelve. ‘De busrit naar Piraeus duurt een half uur? Kom, ik ben er in vier minuten.’ Een gordel draagt Lagoudakis niet, hij rolt een sigaret en haalt rechts in, snelt door rood. ‘Laatst zette een groepje motoragenten me aan de kant: “O, burgemeester, excuses.” Alsof ik geen mens ben, had me bekeurd! Die Griekse privileges…’ Hij jakkert voort.
De kleine revolutie, die van alledag, vindt eens per week plaats in een betralied klaslokaal, waar de Vrije Vergadering bijeenkomt. Hier passeren alle problemen van Perama de revue, in lange betogen vol gebaren. ‘De begindagen waren wild’, vertelt Vangelis, de oprichter. ‘We gingen ’s nachts met ladders de straat op en sloten huizen heimelijk weer aan op het stroomnet. Níemand mag in het donker leven. Door demonstraties bij de aanbieder, waarbij we ook binnendrongen in de directiekamer, koppelt het bedrijf vaker stroom en water weer aan – de pressie helpt.’
De helft van de Grieken leeft inmiddels onder de armoedegrens, en de Vrije Vergadering probeert de ellende te verlichten. De tussenhandel op de markt heeft ze uitgesloten, docenten geven gratis bijles, buschauffeurs knippen geen kaartjes van werklozen. ‘Nu de trojka de huisuitzettingen versimpelt’, vervolgt Vangelis, ‘verzinnen we weer een uitweg.’
Vangelis is 52 jaar, baanloos en mistroostig. Voor de wet is hij echter werkende, want wie één dag een vloer boent, verdwijnt uit de werkloosheidscijfers. Zo werkte Vangelis in de bediening, tijdelijk, ‘maar spoedig is mijn geld op’. Van de Vergadering neemt hij af en toe fruit of spaghetti mee, de nood is hoog. Zijn moeders pensioen ging al van zes- naar vierhonderd euro en een nieuwe korting is op komst, zijn vriendin heeft losse, korte baantjes: gedrieën delen ze het weinige dat binnenkomt. ‘Realiseer je’, zegt hij, ‘dat van alle werklozen maar tien procent een uitkering krijgt, van 360 euro, en de anderen niets, nog geen zorgverzekering. Je begrijpt de beklemming; weldra bedel ik om brood.’
Hoe bedeesder de stad oogt, zo is de paradox, des te meer misère je binnenshuis treft. En nergens meer dan boven op Perama’s heuvel, in de sloppenwijk, waar de zeewind door gebroken ruiten raast. Overal afval, kabels en oud roest. Hier leefde een familie drie jaar zonder licht en water, in een vermolmd krot op palen. Maar de buurman, Symeon Melichourtis – een 42-jarige vrachtwagenchauffeur – stelde zijn douche en toilet voor hen open, ook ’s nachts. In de avonduren las de familie bij kaarslicht, liet houtblokken in een olievat ontvlammen, en brachten buurtgenoten eten langs. ‘Als de trojka het licht uit draait’, bedacht Melichourtis onlangs, ‘dan doe ik het weer aan.’ Hij verlengde snoeren en buizen en bracht het gezin terug in de eerste wereld.
Veel armoede in de wijk wordt in eenzaamheid doorstaan, weet Melichourtis: ‘Die mensen vertonen zich nooit, hun schaamte is te diep. Soms sluipen ze naar de kerk voor rijst of soep, voedsel om nét niet dood te gaan, waarna ze zich weer opsluiten. We overleven op liefde,’ zegt hij, ‘maar die heeft het benauwd. Mijn straat is steeds donkerder.’
Vuile vloeren, koude lokalen, zo is Perama’s lyceum nadat in zes jaar de begroting tot een derde is teruggebracht. ‘En ieder jaar verergert de ellende’, zegt Vangelis Marinis, de rector, op een novemberdag. ‘Steeds meer leerlingen vragen om aspirine, om een pasteitje – af en toe valt iemand flauw. Eén schooljaar lang bezorgde een stichting ons iedere middag een maaltijd, voor velen de enige op die dag.’
Met regelmaat vindt de rector afscheidsbriefjes op zijn bureau. Het motief verschilt: de leerling gaat overdag werken in het bedrijfje van de ouders of verhuist mee naar Zweden of Engeland. Of naar het Griekse platteland, waar het gezin gaat leven van de moestuin. Nieuw, zegt Marinis, is dat jongeren stoppen omdat ze de waarde van onderwijs niet meer inzien, met een jeugdwerkloosheid van ruim vijftig procent. ‘Studeer zoveel je wilt, is de opvatting, maar als je per toeval emplooi vindt in een café, ben je gezegend.’
Ook depressie slaat vroeger toe, Marinis ziet de tranen. ‘Het is angst om het gezin, om het geld, om het huis, om later. Voeg daar schaamte bij, voor de anderen, en veel kinderen blijven op hun kamer.’
Van ziekenhuizen is de begroting gehalveerd en aan alles is gebrek. Aan medicijnen, aan beddengoed, aan artsen – de chirurgen opereren soms tollend van de slaap. Vorig jaar opende Médecins du Monde een afdeling in Perama, en de wachtkamer vol patiënten is behangen met foto’s uit Afrika.
Nadat Revekka Tzanetea jaren als arts in Ethiopië en Tanzania had gewerkt, keerde ze terug naar Perama. Hier ziet ze vooral ‘crisisziektes’, zegt ze: ‘Ondervoeding, maag- en hoofdpijn. Wie hout stookt is kortademig, en kanker is in opmars. Diabetes: geen geld voor eiwitten en vitamines. Huidkwalen, hartkloppingen. Ieder jaar meer.’
De kliniek drijft op donaties; burgers brengen een tasje uit de apotheek langs, alsook de overbodige pillen van genezen of gestorven naasten. Ben je onverzekerd, dan hangt je leven van deze solidariteit af. Voor één op de vijf patiënten vindt Tzanetea geen geneesmiddel meer. ‘Zelfs zwachtels en naalden missen we nu, evenals het medicijn tegen overgeven na een chemokuur. Maar de grootste ontgoocheling nadert: vanaf nu gaan die chemotherapieën per vooruitbetaling – dat is moeilijk, en al snel onmogelijk.’
In de twee avenues die langs de oever lopen is een spuitbusoorlog gaande. Op de muren van de Democratielaan, waaraan de werven grenzen, zie je hamers en sikkels van rode verf. In de evenwijdige Vredeslaan tref je hakenkruizen, en de leus: ‘Alléén de Gouden Dageraad’.
De verleiding van de volksgunst keek de Gouden Dageraad van de communisten af; ze beloofde arbeid en deelde – op vertoon van een Grieks paspoort – voedseltasjes uit. In Perama’s haven begon ze een vakbond, alleen voor Grieken, en ze droeg werkgevers op om buitenlanders te ontslaan. Bij tijd en wijle belaagde ze Médecins du Monde en Marinis vond veelvuldig een hakenkruis in de lyceumbankjes gekerfd.
‘De nazi’s ronselden op scholen in Piraeus’, vertelt de rector, ‘maar dat weerstonden wij in de regel. Krachtig zijn ze, niet dapper. Zo kwamen er op een morgen vijf zwartgeklede jongens overeind in de klas, ze riepen “Heil Hitler!” en strekten hun arm. De docent bracht hen bij mij, en ik toonde ze foto’s van gaskamers die ik in Polen had bezocht. Beduusd gingen ze huiswaarts, en de dag erna wachtten ze me op: “Het spijt ons van gisteren.” De zwarte trui was uit gedaan.’
Dertig jaar was de Gouden Dageraad een obscure, kleine kring van Hitler-fanatici. De aanvoerders – dezelfden als vandaag – droegen nazikledij, spelden Mein Kampf, schreven hommages aan het Derde Rijk. Totdat de crisis de kans bood om vermomd als nationalisten groot te groeien. Ze is de derde partij in het parlement, maar verloor door gewelddaden veel sympathie. Eerst knuppelden leden van de Gouden Dageraad in Perama een groep communisten neer, en vijf dagen later stak een aanhanger in Piraeus de hiphopper Pavlos Fyssas dood. ‘Toen pas besefte het merendeel dat dit een fascistoïde bende is’, zegt rector Marinis. Ná een tiental migrantenmoorden.
Aan Perama’s water begon een zakenman ooit de bouw van een eettentje, totdat hij de vergunning niet verkreeg en ineens verdween. Sindsdien zit Aroun Amin, een 52-jarige Nigeriaan, in een tuinstoel op de gruisvloer van het karkas, onder bungelend stroomdraad, en prijst hij kalmpjes zijn koopwaar aan: zonnebrillen, radiootjes en scheermessen. Uit de eigen collectie draagt hij een immens nephorloge van ‘goud’.
De politie verjoeg Amin van de straten van Athene en zo pendelt hij naar Perama. ‘De handel tors ik niet mee’, zegt hij, ‘die verberg ik hier, in een schuurtje. Maar de Gouden Dageraad weet ervan, en onlangs was de boel wéér weg, voor de twintigste keer. Soms stelen ze alles overdag, voor mijn ogen, wat ik toesta, anders breken ze mijn botten.’ Diezelfde groep deelde een handgeschreven boete uit aan Amin, voor clandestien zakendoen: vijfduizend euro. Een week later volgde die bekeuring op politiepapier; de band met agenten is nauw.
Vlak bij Perama zal, zo bepaalt de regering, een groot opvangkamp voor Afghanen verrijzen. De burgemeester voegt zich naar het lot: ‘Onze respons op oorlog’, zegt Lagoudakis tijdens de inspraakavond in februari, ‘is menslievend te zijn. De weg van woede is vergeefs.’ ‘Griekenland voor de Grieken!’ is het antwoord van de zwarte jassen. Hier weet je: een vólgende crisis is altijd in aantocht.
In het leven van burgemeester Lagoudakis is dat de uitputting. De reis naar China haalde de revolutie uit hem. Cosco neemt de havens van Piraeus en Perama over, en Lagoudakis herroept de opstand van de dokwerkers. ‘Zij zijn daartoe niet in staat’, treurt hij bij ouzo en octopus. ‘Decreet na decreet vermoeit de trojka ons, om apathie op te wekken – dat merk ik nu.’
Soms komt de toekomst van achteren, weten de Grieken, en dat blijkt: de gemeente krijgt een boete van vijf miljoen euro voor rekeningen die tussen 2002 en 2010 niet voldaan zijn, dus Lagoudakis verwacht ‘verdere besparingen’. Op internet is de respons van burgers furieus, de burgemeester is ‘een even grote dilettant als Tsipras’, en zo meer. ‘Alles wat ons niet te verwijten valt, wordt ons verweten’, zegt hij. ‘Het is kafkaësk.’ In het parlement zegt het rechtse Nea Dimokratia dat Syriza de pensioenen en de economie vernietigt, terwijl ze zelf jarenlang bezuinigde. De kranten noteren het, en de oppositiepartij voert nu de peilingen aan. ‘Het geheugen is kort, kennelijk.’
Ook het lot van De Zeemeeuw is ongewis. ‘Steeds vaker’, vertelt Adriana, de maître, ‘hoor ik van hartaanvallen bij vakgenoten. En een collega verderop in de straat, diep in de schulden, pleegde zelfmoord.’ Gelukkig is de Griekse zon troostrijk, zegt ze. ‘Stel je voor: deze toestand in Finland. Dát is pas onzalig.’
Talrijk zijn Lagoudakis’ tegenslagen, maar hij verbijt zich. Alle machthebbers in Perama zijn van Syriza – de burgemeester, de provinciegouverneur en de premier – en toch is het beleid rechtser dan ooit. Het parallelle programma is door de trojka verboden, de voedselbonnen bleken te duur, maar het parlement nam delen ervan alsnog aan. In Perama beloofde Tsipras onlangs vijfhonderd banen en de invoering van schoolmaaltijden. Maar de gouverneur had die toezegging al eerder gedaan, en Lagoudakis wacht nog steeds.

‘De hoop is terug!’ was Syriza’s campagneleus, maar onderhand vindt Lagoudakis een Grieks gezegde toepasselijker: ‘Altijd sterft de hoop als laatste.’
De melancholie van Vangelis is verwisseld voor woede. Hij oogt grimmig en gejaagd, daar in het lokaal van de Vrije Vergadering. Het is begin maart en hij is in de weer met kratten vol kiwi’s voor Grieken en tassen vol kleding voor vluchtelingen. Nog steeds is hij werkloos, zijn zwager stierf aan een hartstilstand en de bank wil hem uit zijn huis zetten. Zo dreigt hij deze morgen driemaal met moord – op onder anderen zichzelf. ‘De dood’, zegt hij, ‘is niet erger meer dan onvrijheid. Zo ver is het.’
Hij is woedend op de eigenaar van het Atheense restaurant die hem een jaar terug pardoes ontsloeg. ‘Ik wil alsnog mijn salaris, maar over rechten kun je mijmeren, ze opeisen gaat niet, hier. Tenzij ik hem neersteek, die uitbater, in zijn hart!’ Ook op Syriza is hij woedend, dat lijkt steeds meer ‘op de oude politiek, niets nog dan machtswellust!’ Hij is woedend op… ‘Vangelis, je staat te schreeuwen’, roept de barjuffrouw. Ze mist zes tanden.
Vangelis krijgt nooit post. Op honderden vacatures reageerde hij, maar ieder antwoord blijft uit. ‘Ik versta mijn vak, licht een menukaart toe in zes talen, maar de groep werklozen is te groot. Wat moet ik doen? Jonger worden? Wie wil mij?’ Een enkel klusje deed hij wel, koken, de tuin van bejaarden verfraaien, maar vooral leende hij bij vrienden.
Bij de bank is zijn schuld ‘kolossaal’, zegt Vangelis. ‘Onvermijdelijk. Ik heb een klein appartement, gekocht voor ruim een ton, maar de hypotheekrente is krankzinnig hoog. Terwijl het pand door de crisis nog maar een zesde van zijn waarde heeft. Onlangs belde de bank weer, dat ik gewoon moet aflossen. “Al jaren heb ik geen trui of broek gekocht”, zei ik. “Woeker maar elders, jullie wetten zijn de mijne niet!” Hoe durven ze?’
Als hij weer opspringt, zwellen de aderen in zijn hals. ‘Ze mogen me komen halen! Mijn huis confisqueren? Dan verschans ik me met een pistool, niets te verliezen. Dan mogen ze me wegbergen in de cel, daar heb je bedden en eten.’
De aanblik van de kledingtassen bedaart hem. ‘Och, de vluchtelingen. Veel Europeanen geven om hen, wat prachtig is, maar jarenlang hoonden zij óns, “die Grieken”, vol dédain. Dat is bitter.’
Bij de Vergadering blijft hij bedrijvig. ‘Uit pessimisme: níets doen is domweg vervelender. We filosoferen over herinvoering van Oud-Griekse ideeën: loting, ostracisme – de verbanning van een politicus –, volksdeelname zoals op de agora, vervallen van stemrecht voor wie de regels minacht… Maar Syriza is tandeloos, de triomf is aan de trojka en de oligarchie. Zo blijft het. We zijn eraan gewend: iedere Griek is al een leven lang beduveld door de politiek.’
Naast het stadhuis, met zijn beige meubilair en verrookte behang, ligt de gracieuze Aghios Georgios-kerk. Mild licht valt binnen op het bladgoud en de muurschilderingen. Vader Ioannis zit met zijn grote grijze baard en zwarte gewaad voor de geopende iconostase. Gebeden prevelend tikt hij met een houten kruis de gelovigen één voor één op de rug. Elke week reizen honderden Grieken af naar vader Ioannis, een bekeerde magiër en nu een fameus exorcist. Velen vragen één keer per jaar om bescherming tegen het ‘boze oog’, gelovige werklozen uit Perama komen elke week – ‘je weet maar nooit’.
Het is middernacht als Ioannis de laatste zegen geeft. ‘De Griekse kerk is de constante, niet de politiek’, vertelt hij even later. ‘Toen de nazi’s in 1941 binnenvielen, vluchtte de regering naar Egypte – de aartsbisschop bleef. Perama bieden wij brood voor vandaag en hoop voor morgen. We verdroegen vier Osmaanse eeuwen, dus Berlijn en Den Haag vrees ik niet – ooit keert het goede terug. Schäuble is reëel, maar God is een Griek.’
Zélf hoeft Ioannis niet te vrezen. Zowel de kerk als de scheepsmagnaten behielden hun privileges, ze betalen bijna geen belasting. De trojka mopperde een beetje en Syriza zag af van de beoogde grondwetswijziging. De reders zouden hun anker lichten en de kerk zou de charitas beëindigen – die juist nu onmisbaar is.
‘Luister niet naar het nieuws, maar naar gewone Grieken’, zegt Kostas, een volgeling van vader Ioannis, als hij richting Piraeus rijdt. ‘Dan weet je dat ons leven niet opleeft, maar teloorgaat. Schäuble wil onze bedrijven, niet ons herstel.’
Het akkoord met de trojka verplicht tot de verkoop van veertien vliegvelden aan de onderneming Fraport – waarvan de Duitse staat de meeste aandelen bezit. Schäuble bedong in Brussel voor vijftig miljard euro aan privatisering van Grieks staatsbezit, dat hij wilde onderbrengen bij een Duits fonds dat eigendom is van de KfW-bank – waarvan Schäuble vice-voorzitter is.
‘Dat woord “redding” is waanzin’, vervolgt Kostas, die vier jaar terug zijn havenbaan verloor. ‘Maar Schäuble is een misantroop; hij toetst hier zijn theorietjes, en dat ze misgaan, ach…’ Onlangs kwam Kostas’ derde kind ter wereld, drie dagen nadat de btw op zorg fors was gestegen. Hij telt het bij de schuld op. ‘Berlijn verpaupert ons, maar als Europa één is, bestelen broers elkaar dan?’
De wagen glijdt over de vaal verlichte wegen van Piraeus, door morsige buurten, en houdt halt voor een afgebladderd huis. Kostas gaat naar binnen en is vlug terug. ‘Mijn moeder woont hier’, zegt hij. ‘Pensioen ontvangt ze niet, maar de trojka legde een woningtaks op: hóe kan ze die afdragen?’ Hij toont het lege pannetje in zijn tas. ‘Zo-even bracht ik haar avondeten, gekookt door de kerk – deze is om morgen weer te vullen.’
De trojka wil de Griekse zakenwereld overeind helpen – de samenleving volgt dan vanzelf, is de gedachte. Maar in Athene, Thessaloniki en Perama is daarvan niets te merken. Winkels zonder klandizie, ondanks de eeuwigdurende uitverkoop. Veel panden zijn dichtgetimmerd. Intussen kan een derde van de Grieken de belastingen (die voor de laagste lonen 337 procent stegen) niet betalen en is de koopkracht haast nihil.
Perama’s ondernemers doen hun beklag bij de lokale ombudsman Dimitris Petras – een jonge, kalende jurist –, maar hij kan weinig voor hen doen. ‘Het spijt me, maar de regering is machteloos en de gemeente al helemaal. Alle beleid is trojkabeleid, onverbiddelijk.’
Op zijn beurt betreurt Petras het dat hij geen computer heeft en geen salaris (slechts drie van Perama’s ambtenaren hebben dat wél). De enige versiering in zijn kantoor is een foto van een bosje bloemen. Een vaas moet je melden bij het ministerie, dat de trojkaregels toepast: onnodige uitgave; verboden. Op het stadhuis duurt de reparatie van een toilet soms maanden.
Nu iedere firma, klein of groot, zijn belasting vóóruit dient te betalen, gaan er weer tienduizenden failliet, voorspelt Petras – in zeven jaar verdwenen er al 244.000. ‘Ook stijgt de btw met tien procent, in tijden van depressie! De economie is een kwart gekrompen en krimpt door… Níets in de akkoorden gaf ons profijt, de trojka bedient enkel de buitenlandse bedrijven en de Griekse oligarchie. Die giganten groeien en groeien, omdat de kleintjes verdwijnen.’
De trojka versoepelde aldoor de arbeidswetten, en werknemers zijn ontdaan van bijna al hun rechten. Zo ook Eleni Dali, die met haar zoontje over Perama’s heuvel wandelt. Eerst verlaagde het schoonmaakbedrijf waar ze werkte de lonen flink, en vorig jaar gaf het haar zomaar haar congé, ‘om een jong, “voordelig” meisje in te huren’. Dali is 38 jaar en verwacht ‘nooit meer te werken’. Syriza verwijt ze weinig: ‘De oude partijen, Pasok en Nea Dimokratia, díe dreven ons dit schimmenrijk in. Voor hun eeuwige zelfverrijking laat de trojka ons, de burgers, boete doen.’
In de verte ligt het glazen stadhuis te glimmen. Onder het Pasok-bewind was het ambtenarental er driemaal te hoog; in verkiezingstijd strooide de partij die baantjes rond. Inmiddels is de lokale ambtenarij vijf keer kleiner en onderbezet. Ontslag van individuen is bij de overheid nog altijd onwettig, dus geeft de trojka opdracht om groepen ambtenaren op straat te zetten: alle beveiligers, bijvoorbeeld. Wie drie uur werkte, ‘envelopjes’ aannam, nooit uitblonk, behield de baan voor het leven.
De vriendjespolitiek van Pasok en Nea Dimokratia bewoog Eleni Dali ertoe Tsipras te steunen. ‘Als enige ijverde hij oprecht voor álle Grieken’, zegt ze. ‘De oude politiek soupeerde in Perama zelfs het geld voor speeltuinen op; mijn zoontje verveelt zich vreselijk.’
Kostas Marmaridis bemant van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat zijn ingenieursbureau. Hij doet kleine klusjes en wacht vooral. ‘Bouw ik een huis’, verzucht hij, ‘dan draai ik twintig procent verlíes. Dus bouw ik niet meer; alles is duurder en niemand investeert: iedereen leeft van het laatste spaargeld, net als ikzelf. De grootste Griekse opdoffer komt nog.’
Formeel kán hij niet eens failliet gaan, dan moet Marmaridis 23.000 euro aan btw afdragen voor een onverkocht pand – het enige dat hij in vier jaar optrok. ‘Dit akkoord is de weg naar niets’, zegt hij, ‘naar de duivel hooguit. Eerst hoorde ik Jeroen Dijsselbloem aan, nu valt me dat te zwaar.’
Nog altijd is het bankregime streng en krijgen bedrijven zelden krediet. De crisis telt al driehonderdduizend Griekse émigrés en in een onderzoek van Endeavor Greece stelde veertig procent van de ondernemers landverhuizing te overwegen – tegen 23 procent vorig jaar. Intussen ‘vergeten’ veel werkgevers de sociale premies voor hun personeel te betalen; in Perama zijn acht van de tien inspecteurs wegbezuinigd, dat weet iedereen. ‘Om te overleven’, meent Marmaridis, ‘is ook belasting ontduiken onvermijdelijk. Daartoe drijft de trojka je – o, ironie.’
In elf dagen heeft het leger zijn oude barakken omgetoverd tot vluchtelingenkamp, even buiten Perama, met kliniek en gebedsruimte. Daar, te midden van bossen en herdershutjes, zitten tweeduizend Afghanen en twaalf Syriërs in de aprilse voorjaarszon.
Een Grieks meisje handelt in beltegoed, jongens spelen cricket op het grasveld. Een Afghaans gezin braadt kip boven een vuurtje, het hek staat open en de toegang is vrij. Op Lesbos en Chios vind je detentiecentra, maar Perama’s kamp ‘mag nooit in een gevangenis ontaarden’, zegt Yiannis Lagoudakis op het stadhuis. ‘Ook de Afghanen ontvluchtten een oorlog, het is onze plicht naar hen om te zien: Perama is bevolkt door Griekse vluchtelingen uit Klein-Azië, we weten ervan – mijn grootmoeder ontsnapte in Smyrna aan de Turken.’
Hoewel velen de Afghanen vijgen en kleingeld toereiken en het ministerie van Arbeid zelfs 260 werkloze psychologen, leraren en loodgieters uit Perama inhuurt voor het kamp weerklinkt er ook protest. Zo gaat in Perama het gerucht dat Lagoudakis meer vluchtelingen ín de stad wil herbergen, op de atletiekbaan en de begraafplaats, in scholen en het gemeentehuis. ‘De rechtse media en politici boezemen de burgers angst in’, reageerde hij in een communiqué. ‘Geloof die leugens van onze hofnarren niet, via hun haat willen ze voor heiland spelen.’
Op internet, per telefoon en op straat wordt de burgemeester nu dagelijks bedreigd. De Gouden Dageraad gooide een baksteen door de winkelruit van zijn zoon. In de winter had hij de moed opgegeven. Maar nu is hij ‘koppiger, strijdlustiger dan ooit’, zegt Lagoudakis. ‘De revolutie is terug!’
Hij steekt een Cohiba-sigaar op, ‘zoals Fidel Castro’, en op tafel staat een Venezolaans vlaggetje. ‘We poogden bínnen het systeem te overleven, werkelijk waar, maar om mensen geeft de trojka niet – en die instituties blijven de baas.’
Eerder zocht de partijloze Pantelis Zoumboulis, als Lagoudakis’ voorganger, de randen van het systeem op. Hij klaagde een bedrijf niet aan om milieuschade, in ruil voor gratis verwarming voor scholen. De stadsbelasting voor supermarkten verhoogde hij niet, en die deelden de overgebleven broden uit aan de bevolking. ‘De trojka’, zei Zoumboulis, ‘dwong me tot een politiek van bedelarij en chantage.’ Zelf is Lagoudakis zwijgzaam over zijn dilemma’s, maar ook hij kiest soms voor ‘het geringere kwaad’.
‘Nog één kunstgreep blijft mij over’, zegt hij. ‘Perama omvormen tot een Grieks Marinaleda.’ Lagoudakis bezocht het Spaanse plaatsje van drieduizend zielen, wereldwijd de oogappel van links, een zelfbenoemde ‘utopie’. Vroeger kende het dorpje diepe armoede, zes à zeven op de tien inwoners hadden geen baan. Sinds Juan Manuel Sánchez Gordillo, een bebaarde communist, het burgemeesterschap aannam en landbouwgrond ‘veroverde’, is het gehele dorp bedrijvig in de coöperatie.
Een huis is daar vijftien euro per maand, de arbeid 6,5 uur per dag, voor het dubbele minimumloon – maar méér mag je niet verdienen. In Spanje was lang een kwart werkloos, in Marinaleda maar een enkeling. ‘Allen dachten dat de financiële markt was zoals God’, zei Sánchez Gordillo, ‘die met onzichtbare hand alles in orde bracht. Nu zien we dat de economie de mens moet dienen.’ Verdeling, daarom draait het in dat dorpje.
Lagoudakis legde er zijn oor te luisteren. ‘Een lokale munt, dat behoeft Perama eveneens, én een “tijdbank”: je betaalt elkaar in daden. Dat kan gestalte krijgen in kleine kring, uitgroeien tot een gewoonte, een collectief van ons smeden. Ik heb een comité opgericht, voor onderzoek en ontwerp, over een jaar willen we op gang zijn. Zelfs al verbiedt Athene het, dan duwen we door, we moeten wel.’
Ooit ging Sánchez Gordillo in hongerstaking tegen de honger, bezette hij een bank, beroofde hij een supermarkt, maar dusdanige donquichotterie voert te ver voor Lagoudakis. Hij moet behoedzaam handelen. ‘Deze tijd telt talloze perikelen, mijn mensen mogen niet horen dat ik druk doende ben met de toekomst… Ik zwijg erover.’ Oppositie zal er zijn: Perama is tienmaal groter dan Marinaleda, zonder landbouwgrond, maar mét scheepswerven, die Lagoudakis toch nog van de Cosco-regeling wil uitsluiten, linksom of rechtsom.
Al blijft hij voorlopig een revolutionair in gedachten. Wanneer hij Fidel Castro’s sigaar weglegt, wacht hem een rondgang door de stad, op weg naar nieuwe chapiters in Perama’s neergang. De bevolking zal Lagoudakis vragen naar nieuws over de bespreking in Brussel en de btw-verhoging, over de twaalfde pensioenkorting en de staatsschuld, en hij zal kalm antwoorden. Totdat hij, in navolging van Sánchez Gordillo, het portret van Che Guevara op het stadhuis zal schilderen.
Dit artikel is tot stand gekomen met de Lira Startsubsidie voor Jonge Journalisten van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (fondsbjp.nl)
zie groene.nl voor Dossier Griekenland
Beeld: (1) Perama, aan het eind van de wekelijkse mark (Yannis Kontos / Polaris); (2) De burgemeester van Perama, Yiannis Lagoudakis ( Maro Kouri / Polaris)