Beste Maartje van Weegen. Een paar weken geleden belde ik u in verband met de reeks gesprekken Waar hoor ik bij? in De Rode Hoed. U zei toen dat ik zeker een uitnodiging zou krijgen voor het gesprek van maandag 13 november, maar dat een voortgang van de reeks afhing van het gesprek met Geert Mak en Kees Fens op maandag 9 oktober. Is al bekend gemaakt waar zij bij horen? Ik wil het zo spoedig mogelijk weten, of heb ik officiële mededelingen hierover jammerlijk gemist? Waren het inderdaad voormalige rooms-katholieken en protestanten, waar ik erg op hoopte? Hadden ze daar zin in? Hoorden ze er volledig bij of bleven er nog gaten over? Hoorden ze tevens bij de kunstgebitdragers? Voormalige puistenkoppen? Doris Day-fans? Fluisteraars bij volle maan? Ballroom dansers? Max Woiski-imitators? Het is van het allergrootste belang dat ik dit zo precies mogelijk weet.
Hoe gaat zo'n gesprek eigenlijk? U zou het me in een brief uitleggen, maar tot nu toe heb ik niets van u gehoord, terwijl ik graag bij bijzonder mooie en fijne dingen wil horen. Ik hoor bijna overal bij, als u het niet erg vindt. Is het tijdens het gesprek mogelijk volkomen zelf aan te geven waar je bij hoort of legt u een reeks mogelijkheden voor? Ik ben bijvoorbeeld vanaf mijn jeugd ellendeling; graag zou ik bij deze groepering willen horen. Is dat een bezwaar voor uw gespreksprogramma? Kan ik dat zelf naar voren brengen of ligt het initiatief helemaal bij u? Ik vraag me af of ik wel helemaal goed in uw programma pas, de kwestie is dat ik niet zeker weet of ik uw toestemming van tevoren nodig heb om ergens bij te mogen horen. Ik kom hier niet helemaal uit, terwijl ik graag ergens bij wil horen, vanaf mijn vroegste jeugd stel ik hiertoe alles en met volle kracht in het werk. Misschien heeft u een tip.
Het lijkt mij het beste dat ik met een gast optreed die zelf nergens bij hoort en dat ook helemaal niet wil. Die zijn uiterste best doet onopgemerkt voort te stappen; ik weet zeker dat zo iemand gemakkelijk te vinden is, dat zo iemand op dit moment zijn huis verlaat, dat zo iemand een jas heeft aangetrokken en zwijgend over straat begint te lopen. Hij heeft succes en hij faalt. Hij droomt en hij droomt niet. Hij is gekleed in een regenjas, op dit moment, hij is alleen, zijn vrouw loopt naast hem, hij zoekt straten op waar hij alleen kan zijn, ze lopen snel voort, het regent, de lampen van de straat zijn aangestoken, er is geen wind, er is nauwelijks wind, er staat een stormachtige wind, aan de rand van de stad zwijgen ze nog steeds, wanneer hij hoest verbergt hij zijn mond achter zijn rechterhand, zij wil niet gehoord worden, zijn voetstappen zijn licht en gedempt, ze heeft haast, ze hebben haast, hij moet voortmaken, ze willen zo snel mogelijk onhoorbaar worden, onopgemerkt, onzichtbaar, onbedoeld. De wanhoop is hij niet nabij, zij staart de hele weg brutaal naar haar voeten op de grond. De deur van hun huis staat open. Ze gaan naar binnen.