WASHINGTON – Hij was de boze wolf van een generatie geleden. Vergelijkbaar met de optelsom van Wolfowitz, John Bolton, Elliot Abrams of Richard Perle nu. Een bevriende filmmaakster, in de dertig, loopt zelfs nog altijd rond met het plan een documentaire te schieten over zijn boevenstreken.

Maar de verontwaardiging van gisteren maakt plaats voor de verontwaardiging van vandaag. En daarin blinkt het verleden als een tijd van rust en orde. En dat was het ook. Want de boevenstreken die Henry Kissinger als directeur van de Nationale Veiligheidsraad en minister van Buitenlandse Zaken gedurende de presidentiële jaren van Richard Nixon en Gerald Ford bekokstoofde, de geheime en openlijke steun die Amerika op zijn instigatie verleende aan dictatoriale (waaronder bloeddorstige) regimes geschiedden uit naam van stabiliteit, ter bescherming van de American way of life. De huidige Amerikaanse machthebbers daarentegen, onder leiding van George Bush en Condoleezza Rice, legitimeren burgerslachtoffers, oorlogen en de boevenstreken van bondgenoten in naam van de destabilisatie, ter verspreiding van de American way of life. Uit de as van de strijd van goed tegen kwaad, zo luidt de gedachte die Rice in al haar persconferenties weer net even anders verwoordt, zal uiteindelijk een «nieuw Midden-Oosten» herrijzen.

Niet alleen Arabieren spotten met dat «nieuwe Midden-Oosten», een term die ook de Israëlische politicus Shimon Peres bij voortduring gebruikte na het sluiten van de Oslo-akkoorden begin jaren negentig. Ook zij die de status quo nog niet zo beroerd vonden, bibberen bij de koers van Rice en Bush. Naïviteit (Hezbollah eerst militair vernietigen), aanstootgevende retoriek (wie niet met ons is, is tegen ons), dogma’s (met boeven praat je niet, democratieën zijn vredelievend, wijzelf incluis) en verkeerde inschattingen (onze Arabische bondgenoten zullen ons blijven steunen) brengen de «duurzame vrede» die Rice en Bush zeggen voor te staan, niet dichterbij.

Ook in Washington groeit de heimwee naar Henry Kissinger. Naar de shuttle diplomacy waar James Baker en Kissinger naam mee maakten. Hun voordeel was, zo verzucht buitenlandbeleid-watcher Fred Kaplan (niet te verwarren met Robert), dat Amerika contacten had met alle leiders, terwijl die niet met elkaar konden of wilden praten. Met dit Witte Huis is dit niet zo. Niet voor niets zei Bush tegen Blair (bij de open microfoon) dat Kofi Annan naar de Syrische president Assad moest bellen opdat die Hezbollah zou vertellen met deze «shit» op te houden.

Op bijeenkomsten van de hoofdstedelijke denktanks, waar experts van het buitenlands beleid elkaar treffen, vraagt men zich af hoe Rice denkt Hezbollah-strijders aan de onderhandelingstafel te krijgen zonder hun ook maar iets aan te bieden. Na aandringen antwoordde Rice, net als haar staatssecretaris Daniel Fried afgelopen week, dat Hezbollah al blij zal zijn dat het met onderhandelingen niet verder door de Israëliërs aan flarden wordt geschoten. Dat zou hun motivatie moeten zijn om mee te doen.

Als Fried en Rice hun Kissinger erop naslaan – hij was jarenlang hoogleraar buitenlandse betrekkingen aan de universiteit van Harvard – begrijpen ze hoe twijfelachtig het militaire scenario is dat aan deze gedachte vooraf gaat. In zijn magnum opus Diplomacy schrijft Kissinger dat een staand leger dat strijdt tegen guerrilla’s ook tasbare resultaten moet boeken: om politieke, militaire en psychologische redenen. Een guerrillabeweging daarentegen hoeft om te winnen er alleen maar voor te zorgen dat ze niet verliest. Vergelijkbaar met wat Johan Cruijff zegt over voetbalwedstrijden tegen Italië. «Italianen kunnen niet van ons winnen, maar we kunnen wel van ze verliezen.» De voetballiefhebber Kissinger weet dat. De football-fan Rice komt er waarschijnlijk kwaadschiks achter.

Waar is Henry Kissinger? Hij leeft nog en laat af en toe van zich horen. Zoals afgelopen maandag, in The Washington Post. De bommen op Libanon, schrijft hij in de Post, leiden af van de belangrijkste confrontatie: die met Iran. Bovendien, zonder Irans wil waren er geen raketten op Haifa neergedaald en was er geen Israëlische soldaat gegijzeld. Dus als het Westen het Iran toestaat om een nucleaire macht te worden, met middeleeuwse mullahs aan de knoppen, luidt Kissingers waarschuwing, dan is het hek van de dam en worden de kansen op een multilaterale internationale orde erg klein. Dat betreurt Kissinger, die de do-it-alone-mentaliteit van Bush’ eerste ambtstermijn verafschuwde. Amerika moet zich voorbereiden op directe besprekingen met Iran, zegt Kissinger, die het niet kan laten uitgebreid te verwijzen naar zijn eigen finest hour, toen hij met Nixon plotseling onderhandelingen begon in en met China, de beroemde pingpongdiplomatie.

Maar in het opiniestuk van maandag schrijft hij dit keer niets over Bush’ afwachtende houding. Kennelijk heeft hij besloten milder commentaar te geven dan in de afgelopen jaren, zodat hij enige invloed behoudt. En wellicht speelt mee dat hij, anders dan voor vice-president Dick Cheney en de president zelf, wel respect opbrengt voor Condoleezza Rice, zoals hij 18 juli zei in een televisie-interview met Jim Lehrer.

Kissingers toenadering tot deze regering bleek ook afgelopen week in het Congres, toen John Bolton vragen moest beantwoorden om alsnog netjes te worden ingezegend als ambassadeur bij de Verenigde Naties. Bolton begon de sessie met een uitgebreide dankzegging aan «Dr Kissinger», die een brief ter aanbeveling had geschreven. Hij zou volgens Bolton ook nog wel langskomen. Vervolgens draaide Bolton zich voortdurend om, waarschijnlijk in de (ijdele) hoop te constateren dat Kissinger alsnog naar Washington was gekomen om bij Boltons beëdiging te kunnen zijn. Alleen al de aanwezigheid van Kissinger had Boltons geloofwaardigheid goed gedaan.

Zowel zijn vroegere rivalen als zijn meest invloedrijke leerlingen zijn echter minder vriendelijk voor het Witte Huis. De 78-jarige nationale veiligheidsadviseur onder president Carter, de nog altijd gisse Zbigniew Brzezinski, meent dat als het Amerikaanse Midden-Oosten-beleid faalt, het land zijn vermogen kwijtraakt om te leiden. Bovendien staat Amerika momenteel de Israëliërs toe Libanezen te gijzelen en te doden. «Ik vind het verschrikkelijk om te zeggen, maar wat de Israëliërs momenteel doen in Libanon, is in feite – in feite, want misschien niet qua intentie – het vermoorden van gegijzelden. Want als je drie- à vierhonderd mensen vermoordt die niets te maken hebben met de provocaties van Hezbollah, en je dit in feite moedwillig doet door volstrekt onverschillig te staan tegenover collateral damage, dan vermoord je gegijzelden in de hoop diegenen te intimideren die je wilt intimideren. Je maakt ze simpelweg dol van woede, waarmee je ze tot permanente vijanden maakt.» En over Iran: «In internationale politiek is het soms wijsheid om gevaren op te schorten, beter dan ze in één keer compleet te elimineren, omdat daarmee intense en destructieve tegenreacties worden opgeroepen.»

Bent Scowcroft, de oude mentor van Rice en haar baas toen hij de Nationale Veiligheidsraad leidde, schreef afgelopen zondag in The Washington Post dat «de wortel van het probleem» niet Hezbollah of het terrorisme is, maar «het tragische conflict over Palestina, dat begon in 1948». De strijdende partijen zijn hopeloos afhankelijk van een Amerikaans diplomatiek offensief, want alleen Amerika kan het probleem volgens Scowcroft oplossen. De huidige ontwikkelingen bieden «een unieke kans». Maar Scowcroft lijkt niet overtuigd dat het huidige Witte Huis die kans zal grijpen.

De kritiek van deze zwaargewichten betekent overigens allerminst dat er tijdens de «crisis in het Midden-Oosten», zoals cnn de oorlog noemt, in de landelijke pers geen steun is voor Bush en Rice. Uit angst aan «linkse bias» te lijden, heeft iedere toonaangevende krant tegenwoordig meer dan één vaste conservatieve columnist, die de regering-Bush door dik, dun en alle teleurstellingen blijft steunen. Dezelfde commentatoren die de immigratiepolitiek, belastingverlagingen en het veto van stamcelfinanciering verdedigden, schieten de regering nu weer te hulp. Commentator Max Boot riep Israël in de Los Angeles Times op «to take off the gloves» (de handschoenen uit te trekken). En in The New York Times schreef David Brooks dat je niets anders kunt dan Rice’ en Bush’ vasthoudendheid bewonderen. Aan diplomaten of Europeanen heb je niets. «Europese leiders willen dat Hezbollah kapot gaat, maar willen niet dat iemand ze kapot maakt. En veel professionele diplomaten geloven als heuse fundamentalisten dat praten en betrokkenheid werkelijk ieder probleem kan oplossen, wat de onderliggende belangen en het religieuze fanatisme van de probleemschoppers ook zijn.» Weer een ander roept Bush op naar Jeruzalem te reizen, niet om te onderhandelen maar om solidariteit te tonen. «Hun oorlog is de onze.»

De voormalige Republikeinse parlementaire leider Newt Gingrich is nauwelijks van de buis te slaan, waar hij praat over «de derde wereldoorlog». Een staakt-het-vuren vindt hij belachelijk. «Dat is net zoiets als een staakt-het-vuren tussen criminelen en de politie.»

Fox is als enige buitenlandse zender embedded bij het Israëlische leger. Andere zenders laten korte documentaires zien over de individuele Amerikanen die jarenlang door Hezbollah waren gegijzeld en over de 241 mariniers die omkwamen bij een Hezbollah-bom op een Amerikaans fregat in de haven van Beiroet.

Ook Democratische politici hebben zich achter Israël geschaard. Ondanks hun weerzin tegen Bush probeerden enkelen van hen afgelopen week in het Congres de Republikeinen langs de pro-Israëlische flank in te halen door de nieuwe premier Al-Maliki van Irak bij zijn bezoek aan de VS te kritiseren – sommigen weigerden zelfs zijn hand te schudden – omdat hij de aanvallen van Israël heeft veroordeeld.

Dat moet de Realpolitiker Kissinger een doorn in het oog zijn. Realisten praten, ook met de vijand. Met morele helderheid win je misschien verkiezingen, maar geen vrede. Als je zelfs niet meer wenst te praten met Al-Maliki, een man die slechts met Amerikaanse hulp premier van zijn land is geworden, dan is een oplossing voor de huidige crisis in het Midden-Oosten erg ver weg.

[noot] Met dank aan Steven Clemons, senior fellow van de New America Foundation