Het is september 2009 als op een regionaal opleidingscentrum in Amsterdam de staatssecretaris van Onderwijs, Marja van Bijsterveldt, een ‘uniek’ jongerenteam komt lanceren. Het bestaat uit zes jongeren die aanvankelijk hun schoolopleiding niet afmaakten, maar later hun diploma alsnog hebben gehaald. Jongeren die nu als rolmodel vmbo-scholen zullen gaan bezoeken. Voorbeeldjongeren. Van Bijsterveldt vindt het team ‘echt top’.

Het gebeurt vaker. Een politieke figuur die – in tegenwoordigheid van de pers – een middagje de kloof met de burger komt dichten. Alleen, die man naast de staatssecretaris op de foto, in die spijkerbroek, is dat niet Edgar Davids? Profvoetballer Davids, bijgenaamd de Piranha en de Pitbull. Wat doet die hier?

We draaien de tijd een stukje terug. Het is 2004 als minister-president Balkenende het betaald voetbal een vraag voorhoudt: ‘Wat doet de sport, met name het betaald voetbal, terug voor al die aandacht, al die geïnvesteerde energie en emotie van miljoenen Nederlanders?’

Wat bedoelt Balkenende? Hij zet het voetbal neer als ontvanger, niet als schenker. Als een wat ondankbare ontvanger bovendien. Zijn toespraak blijkt een één-tweetje met de voetbalwereld. De knvb, de Eredivisie en de Eerste Divisie staan op dat moment klaar met een nieuwe stichting die Meer dan Voetbal gaat heten. De stichting stimuleert voetbalclubs om de kracht van hun organisatie in te zetten voor een betere samenleving. Voetbal heeft ‘meer dan twee doelen’, zoals voorzitter en oud-politicus Benk Korthals zegt.

In 2007 noemt Jet Bussemaker, staatssecretaris Sport in het kabinet-Balkenende IV, sport ‘het belangrijkste sociale verband van onze huidige samenleving’. Om de maatschappelijke betekenis van sportclubs te vergroten wordt een ‘aanzienlijk budget’ beschikbaar gesteld. Maar, zegt Bussemaker, ‘daarvoor wil ik de sport ook iets terugvragen’.

‘Iets terugvragen’ – alweer. ‘Van de gehele sportsector vraagt het kabinet de onvoorwaardelijke inzet om rookvrije kantines te realiseren, alcoholmisbruik tegen te gaan, meer sportiviteit en respect na te streven en de sociale veiligheid te bevorderen door agressie (seksuele) intimidatie en discriminatie te bestrijden.’

Verder op haar lijstje: een bijdrage aan ‘de emancipatie van vrouwen, aan homo-emancipatie en aan de participatie en integratie van kwetsbare en achterblijvende groepen’. Sport als vehikel voor overheidsbeleid. ‘Negatieve verschijnselen kunnen vanwege de sport-eigen waarden en het sociale verband juist in de sport goed worden aangepakt. Met, naar verwachting, een gunstige uitstraling naar andere delen van de samenleving.’ Sport als voorbeeld voor de samenleving. En ja, ook de voetbalsport.

Voetbal was in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw iets van jongens uit het volk en uit de lagere middenklasse. Deze zonder welvaart opgegroeide generatie was na de invoering van het betaald voetbal in 1954 de eerste die voor haar voetbalprestaties betaald kon krijgen. Maatschappelijk waren het de jaren van zelfexpressie. Ook op de velden.

Rinus Israël, afkomstig uit Amsterdam-Noord, speelde in de jaren zestig voor dws, ging naar Feyenoord en was daar de aanvoerder van het team dat in 1970 de Europacup I won. Het volgende citaat bevat passages die nu als schokkend kunnen worden ervaren: ‘Je zal me hier op straat niet moedwillig een schouder in het gezicht van een voorbijganger zien planten. Iemand met een vliegende tackle onder de zooien zien schuiven. Of een medeburger met een elleboogstoot zien platleggen. Maar in wedstrijden flikte ik dat allemaal; in wedstrijden was ik een ander mens. Eh, mens… En gehaaid jongen, berékenend: slechts éénmaal in mijn carrière het veld uitgestuurd. Als er opstootjes op het veld ontstonden, gaf ik de scheidsrechter altijd de indruk dat Rinus de zaak suste. Ondertussen stond ik stiekem tegenstanders te knijpen, overal – ja, ook daar. Eén keer schrok ik echt van mezelf. Lag er een aanvaller voor lijk op het gras, een Pool van nac of zo, liep ik nog even over hem heen. De noppen moeten in zijn rug hebben gestaan.’

De jaren zeventig brachten Nederland voetbalglorie. Technisch en tactisch waren we van het hoogste niveau. En pit hadden onze spelers ook. Verdedigend ingestelde tegenstanders werden bestreden met een speciale tactiek. Middenvelder Willem van Hanegem sprak van ‘slagersvoetbal’: ‘Lukte het niet met fraaie combinaties? Nou, dan scholden we dat de lampen in de lichtmasten ervan sprongen, en dan slóópte je die mensen. Dit Nederlands elftal [dat van de generatie na hem] moet leren moorden, zal ik maar zeggen. Voetbal is oorlog – dat was niet zomaar een grapje van Michels.’

‘Dit Nederlands elftal moet leren moorden, zal ik maar zeggen. Voetbal is oorlog – dat was niet zomaar een grapje van Michels’

Rinus Michels werd in 1999 uitgeroepen tot Coach van de Eeuw. Hij was de man die Ajax begin jaren zeventig naar de absolute top bracht en onder wiens leiding Nederland in 1988 Europees kampioen werd. Michels eiste een bepaalde instelling: ‘Humane kwaliteiten moeten worden verdrongen. De spelers moeten afzakken tot gangsterachtig niveau. Wat de man in menselijk opzicht minder wordt, wint hij aan gevechtskracht.’

Van het wat obscure en eigenwijze mannenwereldje van toen, de jaren zeventig, naar de voetbalwereld van nu, dat is een grote stap. Toen was voetbal een vorm van recreatie die behoorde tot de ‘lage cultuur’. Veertig jaar later ligt dat heel anders. Voetbal wordt serieus genomen. Ook in hogere kringen.

Leidend bij die omslag was de statusverhoging van sport in het algemeen. De beeldvorming over sport doorliep in de jaren negentig een grote verandering. Het eerste kabinet-Kok, dat in 1994 aantrad, promoveerde ‘sport’ tot in de naam van het ministerie dat erover ging, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en, jawel, Sport. Het woord ‘sport’ verscheen voor het eerst in de troonrede van de koningin.

Dát sport maatschappelijk grote betekenis heeft, was medio jaren negentig nauwelijks nog een punt van discussie. Een in 1992 verschenen publicatie, getiteld Sport als bron van inspiratie voor onze samenleving, had alle sceptici tot zwijgen gebracht. Dit in opdracht van noc*nsf opgestelde rapport stelde: ‘Sport is van de marge naar het centrum van de samenleving opgeschoven. Daardoor is sport niet alleen doel, maar ook middel geworden.’ In een begeleidende brief schreef noc*nsf: ‘De voorbeeldfunctie van de sport is belangrijker geworden. Dat legt de lat voor het morele gehalte van de sportlieden, de begeleiders en de bestuurders een stuk hoger dan vroeger. (…) Sport is ook een hefboom voor sociale veranderingen, vernieuwingen en verbeteringen.’

De politiek hapte op hoog niveau toe en steunde de bevindingen uit het rapport. Erica Terpstra, staatssecretaris Sport en oud-zwemkampioene, beklonk de zaak in 1996. Andere departementen werden geprikkeld tot ‘sportinclusief denken’. Sport en samenleving werden op tal van terreinen beleidsmatig met elkaar verknoopt. Sport werd een wezenlijk beleidsterrein voor de rijksoverheid. En het was in het kielzog van die beweging dat ook voetbal volgde.

Het was in de jaren zeventig onvoorstelbaar, maar de dag zou aanbreken waarop ook zij die hem altijd wat argwanend en van een veilig afstandje hadden bekeken, Koning Voetbal zouden gaan waarderen. Hij zou zelfs als voorbeeld gaan dienen. Dienen – ja, Koning Voetbal ging dienen.

Onder de naam Scoren in de Wijk heeft FC Twente sinds 2005 een project lopen waarbij de club samen met gemeenten en bedrijven ‘initiatieven ontplooit om ouderen, allochtonen en risicojongeren zo veel mogelijk in de samenleving te betrekken’. Toenmalig voorzitter Joop Munsterman voelde de tijdgeest goed aan: ‘Twintig jaar geleden waren spelers moeilijk te porren voor sociale activiteiten. Nu is er geen speler meer die weigert.’ In april 2007 legde hij uit dat het bij Scoren in de Wijk gaat om ‘afhaakjongeren’: ‘Nou ja kijk… als zo’n Nkufo binnenkomt en zegt: “Du muss wieder nach die Schule gehen”, – u weet: Nkufo heeft gymnasium gedaan, zijn vrouw studeert chemie, en is toch van een zekere intellectuele orde, zal ik maar zeggen – dan heeft dat toch wel heel veel invloed, hoor, op die kinderen. Die zeggen: “Ja, d’r was zo’n grote zwarte meneer die zei dat ik weer naar school moet gaan. En daar heeft-ie ook gelijk in. En ik gá dat ook doen.”’

‘Wij hebben het podium om mensen te helpen’, zei Munsterman. ‘Dat hoort bij de filosofie van de club, dat is een kérnwaarde van de club.’

Ook staatssecretaris Bussemaker was opgetogen over de voorbeeldfunctie van voetbal. ‘Projecten als Scoren voor Gezondheid waarbij topsporters contracten sluiten met jongeren om meer te bewegen en gezond te eten, vind ik ook fantastisch. Die voetballers bereiken meer dan tien beleidsnota’s bij elkaar.’

‘De Nederlandsche elftalcommissie tracht steeds alle slappe elementen te weren en te vervangen door spelers met pit’

Twee ontwikkelingen kwamen in de tijd samen. In de jaren negentig greep een nieuwe, snel opkomende maatschappelijke kaste, waarvan de leden zichzelf ‘manager’ noemden, overal de macht. De markt zou de wereld gaan regeren. Voor de overheid werd de burger een klant. En alles ging product heten. Ook voetbal. De tweede ontwikkeling was dat het ‘goede’ van het product voetbal meer ging inhouden dan een wedstrijd zien en ‘waar voor je geld krijgen’. ‘Goed’ ging meer omvatten dan met voetbalnormen te meten viel. Ook naar maatschappelijke maatstaven gemeten moest voetbal ‘goed’ zijn. ‘Goed’ in sociale zin dus. En een groeiende groep meende zelfs: in morele zin.

De moderne profvoetballer is ervan doordrongen dat hij een bijzondere positie heeft, een voorbeeldfunctie vervult, een rolmodel is. En het voetbalvolk zit om voorbeelden van goed gedrag dringend verlegen. In de samenleving is minder duidelijk dan vroeger waar het goede en gezaghebbende voorbeeld vandaan moet komen. De elite lijkt het contact met het volk kwijtgeraakt. Wetenschap en kerk hebben, als gevolg van allerlei affaires, veel van het vertrouwen dat zij genoten verspeeld. Een institutie waar het volk zich onverminderd door aangesproken voelt, is het voetbal. Koning Voetbal had zijn gezag nooit verloren. Dat er nu een beroep op hem werd gedaan, was begrijpelijk.

Bert van Oostveen is sinds 2010 voorzitter van het bestuur betaald voetbal van de knvb. Het imago van het voetbal is niet best, sombert hij in 2011. ‘Je ziet in toenemende mate dat mensen voetbal als een last dreigen te ervaren.’ De sfeer van corruptie die de Fifa omgeeft, de schuldenlast – Van Oostveen wil het voetbal ‘weer dichter bij het grote publiek brengen, door maatschappelijke aspecten nadrukkelijk te benoemen’.

Wat moet voetbal doen? ‘We kunnen een brugfunctie vervullen in een maatschappij die kenmerken van segregatie vertoont. Een bezoekje aan een ziekenhuis is niet genoeg. Zorg dat je er permanent te zien bent, in een wijk, dat je bovenlaag en onderlaag van de maatschappij bedient.’ Bedienen dus. En daarbij horen goede manieren.

De socioloog Cas Wouters is een specialist in maatschappelijke etiquette. Hij schreef een boek over omgangsvormen en gevoeligheden in de westerse wereld sinds 1890. In Nederland wordt de laatste jaren veel gesproken over verruwing. Maar volgens Wouters is die er niet echt. Niet dat hij ontkent dat zich gebeurtenissen voordoen waar een mens van schrikt, maar ‘het valt u ook meer op omdat mensen over het geheel genomen minder ruw of lomp met elkaar omgaan. De lomperiken vallen ons op, juist omdat er steeds minder van zijn.’

We gaan veel vriendelijker, informeler en spontaner met elkaar om dan bijvoorbeeld in de jaren vijftig. Die vermeende ‘verruwing’ is de prijs die we betalen voor de grotere gelijkheid in de maatschappij. ‘Tal van verhoudingen tussen hoog en laag, zoals die bestonden tussen ouders en kinderen, mannen en vrouwen, leraren en leerlingen, tussen de ene sociale klasse en de andere, zijn veel gelijker geworden.’ Wederzijds nam de afhankelijkheid toe. Agressie is daarbij niet lonend. ‘Je kunt je beter in elkaar verplaatsen, elkaar begrijpen, zodat je geen last van elkaar hebt, of elkaar misschien wel aardig vindt. Vriendelijkheid werd de norm.’

Natuurlijk zijn er nog steeds lomperiken – sommigen onder hen voetballen. Zij demonstreren bij voortduring dat voetbal een contactsport is. En ook in het voetbal geldt: steeds meer vallen ze op.

Begin 2012 maakte Anton Binnenmars namens de amateurvoetbaltak van de knvb bekend dat het eigen voetbalhuis door de bond schoongeveegd ging worden. Halverwege het toen lopende seizoen had de bond al 34 spelers voor het leven geschorst. Dat overkwam de jaren daarvoor slechts enkelen. De meeste geschorsten bezondigden zich aan ‘buitensporig fysiek geweld tegen scheidsrechters of tegenstanders’. Ook werden er al 37 hele teams uit de competitie verwijderd. Dat gebeurt als twee of meer spelers van een team zich misdragen.

Het grootste gezinsvervangend tehuis, zoals de voetbalbond zichzelf graag noemt, zegde zijn moeilijkste zonen de wacht aan. Verwijdering dus in plaats van veredeling. Uitgerekend zij die de opvoedkundige kwaliteiten van het voetbal het best konden gebruiken, werden er voortaan van uitgesloten. 37 elftallen, 34 geschorsten, en het seizoen was toen nog maar op de helft.

Nooit ging er zo veel geld naar sport als nu, stelt Erica Terpstra in 2010 vast. Maar trots is ze nog meer op de maatschappelijke ontwikkeling van de sport. ‘De politiek heeft onderkend dat ze de maatschappelijke problemen niet alleen kan oplossen, en heeft ingezien dat de sport een belangrijke bijdrage kan leveren.’ Zij het dat hier een waarschuwinkje geboden is. ‘Dat was echter op een gegeven moment zo doorgeschoten dat het leek alsof sport dé oplossing was voor alle maatschappelijke problemen. Dat idee hebben we maar wat getemperd om te voorkomen dat sport straks de zondebok zou worden wanneer wat dan ook in die maatschappelijke context niet lukt.’ Erica Terpstra die enthousiasme tempert – dat lijkt iets om ernstig te nemen.

‘Hierbij wil ik graag mijn excuus aanbieden, want... (zucht)... dit hoort niet in het voetbal... (diepe zucht)’

Maar in de Nederlandse voetbalwereld zit niemand daar nog op te wachten. Werklozen aan een baan helpen: voetbal behaalt betere scores dan het arbeidsbureau. Voeding en gezonde levensstijlen: voetbal leert kinderen er meer over dan hun ouders. Taal en rekenen: op school voor kinderen soms lastig, binnen de muren van een voetbalstadion lukt het wel. Respect voor andere culturen en integratie van minderheden: voetbal overtroeft het welzijnswerk. Antiracisme? Voetbal loopt voorop. Pedagogische programma’s, tegengaan van verruwing. Voetbal als pedagogie. Voetbal ter morele socialisering. Voetbal voor een betere wereld. Het is erg vol in het functiehuis van het voetbal.

In 1924, vier jaar voor de Olympische Spelen in Amsterdam, Spelen die voor nationale voetbalelftallen toen nog hét wereldtoneel vormden, schreef bondsbestuurder Carl Hirschman een artikel over wat hij noemde ‘de goede geest onder de spelers’. ‘De Nederlandsche elftalcommissie tracht steeds zooveel mogelijk alle slappe elementen, al spelen ze nóg zo goed, te weren en te vervangen door spelers met pit’, legde Hirschman uit. Maar aan die keuze voor pit kleefde wel een risico, want ‘niet gunstig moet men den toestand beschouwen, indien men de rapporten der paedagogen leest betreffende de tegenwoordige jeugd’.

Hirschman had op die zaak een eigen kijk: ‘Het merkwaardige is dat wanneer straks diezelfde jongens tot de voetbalsport komen, welke beschouwd kan worden als een school voor het leven en voor zelfbeheersching, men voor alle schanddaden welke die jongens bedrijven, de oorzaken bij voetbalsport zoekt. Men vergeet dat wanneer men iets reeds kent, men niet meer ter schole behoeft te gaan en dat dus immer al deze tekortkomingen in zelfbeheersching ook zullen blijven voorkomen tot in lengte van dagen, vooral waar de voetbalsport alle fouten onmiddellijk aan het licht brengt.’

‘De voetbalsport die alle fouten onmiddellijk aan het licht brengt’ – dat is niet een zienswijze die modern klinkt. Maar wel een die onmiddellijk erg ontspannend werkt. En het is zo: naast schoonheid, soms zelfs gratie en elegantie, waardigheid, vernuft, sportiviteit en respect tonen zich op het veld ook verslagenheid, falen en vernedering, doffe ellende en, zeer in het oog springend, alle reacties van frustratie daarop.

Het menselijk tekort, voetbal legt het bloot. Volledig. Eén weekendje voetbal kijken biedt bewijsvoering te over. Dat de veelvuldige zichtbaarheid van dat tekort op de voetbalvelden juist deel uitmaakt van de aantrekkingskracht van het spel is iets waar de voorbeeldwereld die het voetbal zich steeds meer inbeeldt te zijn grote moeite mee krijgt. Ziedaar de tragikomedie van het moderne voetbal: een voorbeeldwereld in voortdurende verlegenheid.

30 december 2007. In de 59ste minuut van de wedstrijd AZ thuis tegen Heracles valt Julian Jenner in. Hij krijgt een paar minuten later rood voor opzichtig natrappen. Na afloop van de wedstrijd biedt Jenner zichzelf aan om te worden geïnterviewd. Hij kijkt zeer schuldbewust in de camera. ‘Hierbij wil ik graag mijn excuus aanbieden, want… (zucht)… dit hoort niet in het voetbal. En… Ik heb net mijn ploegmaten… mijn excuus aangeboden… (diepe zucht)… Hierbij wil ik graag alle voetbalfans, maar vooral het AZ-publiek (trillende lip) mijn excuses aanbieden. Ik wil mijn excuses aanbieden aan degene die het slachtoffer was van mijn rare actie… En ik zal beloven dat het in de toekomst niet meer voorkomt. Ik wil het AZ-publiek bedanken voor hun steun. En… Hierbij wil ik mijn excuses aanbieden aan het AZ-publiek. Namens iedereen die van voetbal houdt… Sorry.’

Iedereen in de studio lacht als het filmpje is afgelopen. Presentator Wilfred Genee wil tafelgast Willem van Hanegem aan het woord hebben. Maar Van Hanegem, nog aldoor grinnikend, zegt maar liever niets. Schaamte en spijtbetuigingen – ze zijn een onmisbaar deel gaan uitmaken van het hedendaagse voetbalbedrijf.

Vanwege die typisch Nederlandse neiging tot overdrijven is de vermaatschappelijking van het voetbal hier de afgelopen jaren tot in de wedstrijden zelf doorgedrongen. Openlijk fysiek spel raakte in diskrediet. Na zijn karate-achtige trap in de WK-finale van 2010 werd Nigel de Jong in Nederland gecriminaliseerd. Totdat geen Nederlandse verdediger nog ontzag inboezemde. Totdat we internationaal niets meer te vertellen hadden. Totdat we zelfs het Europees kampioenschap van 2016 misten.

Op een knvb-congres over de toekomst van het Nederlandse voetbal in december 2014 concludeerden kenners het ook: we weten niet meer wat verdedigen is. Het wordt ook geconstateerd in het rapport Winnaars van morgen dat de knvb vorige week presenteerde: in de opleidingen moet winnaarsmentaliteit worden aangekweekt. Wat meer Rinus Israël graag!

Succes is er wel aan een ander front. Jaarlijks worden alle profcompetities door het Zwitserse bureau Schwery Consulting beoordeeld op hun maatschappelijke betrokkenheid. De Nederlandse Eredivisie eindigde in 2015 als de maatschappelijk meest verantwoordelijke van Europa.


Henk-Jan Grotenhuis en Tim Duyff zijn de auteurs van De doodschop voorbij: Over de beschaving en het voetbal (De Arbeiderspers). Hierin beschrijven ze de geschiedenis van het voetbal als een beschavingsgeschiedenis. Het spel raakte gereglementeerd, en de spelerssteeds meer van hun maatschappelijke voorbeeldfunctie doordrongenleerden hun driften en agressie in bedwang te houden. Voetbal als laatste poging om het volk te verheffen

Beeld: (1) Feyenoord-FC Twente, 1971. Theo Pahlplatz passeert Feyenoord-verdediger Rinus Israël (Guus de Jong / ANP); (2) Willem van Hanegem na afloop van een wedstrijd tegen Ajax (Guus de Jong / ANP)