Op een goede dag zijn alle kinderen foetsie. Leiden in last: ouders in paniek, regeringsleiders verzekeren dat alles wel in orde komt. Op de plek waar de kinderen veilig zijn, lachen ze hartelijk om alle commotie. Reden van vertrek was dat ze er genoeg van hadden – ze kregen straf, er werd nooit naar hen geluisterd, enzovoort. Na hun terugkeer gebeurt het onvermijdelijke: ze worden groot en krijgen zelf kinderen. ‘Dat is het probleem: als je groot bent, word je vergeetachtig en dan vergeet je bijna alles, vooral dat je zelf ooit kind bent geweest.’
Die wijsheid klinkt in de oren van kinderen natuurlijk anders dan in die van ex-kinderen. De twintig verhaaltjes van Claudel, die bekend werd door de sterke roman Grijze zielen, zijn niet uitsluitend voor kinderen bedoeld, daarvoor knipoogt hij te veel. Aardig is dat er op het titelverhaal een volgt waarin opa de kleintjes een mooi verhaal wil gaan vertellen, maar zij hebben er niet zo veel trek in: of ze kennen ze, of ze vinden ze vervelend of te smerig. ‘Wij willen poëtische, hoogstaande verhaaltjes.’ Slot van het liedje is dat ze hém sussend toespreken: rustig maar, oudje, even geen verhaaltjes. Bovendien hebben ze hun spelcomputers. Hetzelfde lot ondergaat in het volgende verhaal een goede fee die door een meisje wordt berispt: waar ze het lef vandaan haalt ongevraagd haar privacy te verstoren?
Weglopen blijkt voor kinderen vaak de oplossing, zoals het jongetje dat ontdekt hoe hij in een boek kan verdwijnen en helemaal niet meer terugkomt. Wat voor kinderen een raar verhaal is, is voor andere lezers een parabel; zonder een randje moralisme gaat dat niet, hoewel Claudel maat houdt. Bijvoorbeeld bij het gezin waarvan alle leden steeds dikker en dommer worden doordat ze alleen maar tv kijken. Een lelijke jongen krijgt van een nieuw klasgenootje te horen dat hij inderdaad heel lelijk is, waarna hij van de weeromstuit heel mooie kanten aan zichzelf ontdekt. Dat lijkt op het ezeltje dat liever spierwit is dan grijs.
In dit genre durft Claudel wel wat. Probeer maar eens een verhaal te bedenken met als hoofdpersoon een schoolagenda die in de loop van het jaar steeds dikker wordt en problemen met andere schoolspullen in de tas krijgt, vooral met de etenswaren – meteen ook het dikste verhaal. Er is zelfs een verhaal dat bestaat uit louter nonsenswoorden. ‘Mag ik me nu punnizeren, alsuploeft? O, ik moet nog een portijn briffen. Waar moet ik briffen? Daar, op de kardoek? Och, meneer de Kommesoeter, als u verproet…’