Er zitten achttien jaar tussen de eerste brief van Vincent van Gogh aan zijn broer Theo en de laatste. De eerste verstuurt Vincent uit Den Haag op zondagavond 29 september 1872; Theo zit dan nog op de middelbare school en is net een paar dagen bij zijn broer op bezoek geweest. De laatste is van woensdag 23 juli 1890. Vincent zit in Auvers, Theo in Parijs. De broers hebben wat gekibbeld over Theo’s vrouw en schoonfamilie; Vincent wil het er niet meer over hebben (‘j’en sens l’inutilité’) en eindigt met een beschrijving van zijn laatste schilderij, de tuin van Daubigny.

Dat die correspondentie een van de grote literaire monumenten in de kunstgeschiedenis is, hoef ik u niet te vertellen; je zou je kunnen afvragen waarom het Van Gogh Museum er nog eens een aparte tentoonstelling aan wilde wijden. Toch blijft het een ontroerende ervaring, alleen al het zien van een veertigtal brieven, van die eerste tot die laatste, met dat mooie handschrift en die handige tekeningetjes waarmee hij Theo even snel laat zien hoe het schilderij dat hij onder handen heeft vordert. Dat het museum die brieven (en die schetsjes) kan koppelen aan de voltooide werken is bijzonder, al is dit niet een tentoonstelling die met geheel nieuw werk tot geheel nieuwe inzichten wil komen – daarvoor is de opzet te beheerst. Wel zijn er frappante dingen bij. Bijvoorbeeld: de brief (onlangs aangekocht) die Van Gogh en Paul Gauguin samen uit Arles aan Emile Bernard schreven. Van Gogh noemt Gauguin daarin ‘een onbedorven schepsel met de instincten van een wild dier’, voor wie ‘bloed en sex’ boven ambitie zouden gaan.

Onder de schilderijen is een ongewoon stuk uit een particuliere collectie, gemaakt in het hospitaal in St. Rémy op 1 of 2 september 1889. Van Gogh was zes weken door zijn ziekte uitgeschakeld geweest, had nu zijn verfdoos terug en kon weer een beetje werken aan ‘… une chôse que je vois de ma fenêtre’: ‘een veld met gele stoppels, dat wordt omgeploegd, met een tegenstelling van de purperachtige aarde met strepen van gele stoppels’. Het is een verbazingwekkend radicaal schilderij: als die tekst ’t niet zou verduidelijken, en je dat ploegende boertje had opgemerkt, dan zou het net zo goed een tomeloos experiment van de fauvisten kunnen zijn, van twintig jaar later.

De brief waarin Van Gogh over dat schilderij vertelt, laat zien wat au fond het belangrijkste aspect van die correspondentie is: het is voor Van Gogh deel van het artistieke proces. Hij verwoordt elk detail van zijn werk, hij legt elke beslissing aan Theo uit, en dat is van wezenlijk belang, denk ik, voor hoe zijn ideeën zich vormen. Het is ook onmiskenbaar dat Van Gogh door had dat zijn brieven de particuliere correspondentie overstegen. Hij las brieven van anderen, Millet, en Bilders (‘een tamelijk melankoliek boek’). Het is niet dat hij zich modelleerde naar ‘de kunstenaarsbrief’ als type, maar toch: hij moet hebben voorvoeld dat al die brieven ooit nog eens van groot belang zouden zijn.

Je liefhebbende Vincent, Van Gogh Museum, Amsterdam, t/m 10 januari; vangoghmuseum.nl