
Tijdens zijn eerste jaren op de universiteit zat Tim Parks elke faculteitsvergadering naast dezelfde collega. Niet omdat hij dat zo graag wilde, maar omdat het moest. Zij had de Britse schrijver binnengeloodst op de Milanese privé-universiteit. ‘En zo liet ze zien dat ik haar persoon was’, zegt Parks (67) opgewekt, gezeten aan de houten eettafel waar hij ook schrijft.
Eén sessie herinnert hij zich nog bijzonder goed. Een jonge collega kunstgeschiedenis begint aan een lange weeklacht over de verdeling van de onderwijslast. Ze heeft niet haar gewenste vak toegewezen gekregen. Zijn beschermvrouw buigt zich naar hem toe en fluistert: ‘Weet je, ik heb nooit begrepen wie haar nou eigenlijk beschermt.’
De anekdote haalde zijn roman Italian Life (2020) en symboliseert voor Parks veel. Niet alleen over de Italiaanse universiteitswereld, die hij goed kent omdat hij er jarenlang Engels en literatuur doceerde. Volgens hem toont het voorbeeld een algemenere wetmatigheid onder de Italiaanse cultuur. In Italië draait alles om uitsluiting.
Natuurlijk komt in- en uitsluiting overal voor waar mensen zijn, maar in Italië is het een bijzonder sterk ordenend principe. ‘Macht is er de macht om anderen in of uit te sluiten’, schrijft Parks. ‘Angst is er de angst om eruit gegooid te worden.’ Die angst dicteert niet alleen de gang van zaken op universiteiten, maar in een groot deel van de samenleving. ‘Geluk en lijden zijn maar ten dele universele ervaringen’, stelt hij in het voorwoord. Het is makkelijk om te herkennen dat mensen zich in een andere cultuur anders gedragen, maar het kostte hem vele jaren om het andere emotionele leven dat daaronder ligt te begrijpen. ‘Italianen zijn op een andere manier blij en op een andere manier verdrietig, over andere drama’s.’
Parks wil de lezer in dat emotionele landschap meenemen. Zo heeft het boek meer aspiraties dan alleen die van de bijtende sleutelroman die het ondertussen ook is; een bij vlagen Onder professoren-achtige satire, waaruit het voor insiders niet moeilijk kan zijn om af te leiden wie de Brit zo genadeloos neersabelt. Zijn grotere ambitie maakt de schrijver waar door zijn eigen worsteling, van een verdwaalde Engelsman op een disfunctionele Milanese letterenfaculteit, te verweven met patronen en oude fabels uit de Italiaanse literatuur. Het boek zelf draagt de ondertitel ‘een moderne fabel over loyaliteit en verraad’.
Daarin geeft hij naast zijn alter ego James ook een hoofdrol aan Valeria, een jonge studente uit het ver zuidelijke Basilicata. Halverwege ons gesprek komt zij de woonkeuken binnen. Althans, het is Parks’ vrouw Eleonora Gallitelli, opgegroeid in het zuidelijke Apulië en de inspiratie voor het personage.
Ze trouwden vorig jaar. Gallitelli is bijna half zo jong als de schrijver, vertaalt zijn boeken in het Italiaans en is daarnaast nog volop verwikkeld in de complexe strijd om een vaste baan in de universitaire wereld. Een strijd die er na Italian Life niet makkelijker op geworden kan zijn, want Parks spaart niemand.
Tot zijn spijt werd het boek in Italiaanse kranten maar mondjesmaat besproken. ‘In de pers gebeurde wat er hier altijd gebeurt als er iets potentieel ongemakkelijks verschijnt: ze zwijgen’, zegt hij knorrig. Als hij die ooit al had, koestert Parks weinig romantische illusies meer over zijn adoptief-land.
Alleen al uit zijn woonplaats blijkt dat de schrijver geen Italië-romanticus is. Hij koos niet voor een heuveldorp met idyllisch uitzicht of een goudbruin middeleeuws stadscentrum, maar woont en werkt in een snikheet appartement vol planten in de zuidelijke periferie van Milaan. Op de hoek naast zijn gebouw zit een Arabische slager, in de wijk wonen veel migranten en tweedegeneratie-Italianen.
Zelf liet Parks zich vorig jaar naturaliseren tot Italiaan. Hij besloot na de Brexit dat het handig was om een Italiaans paspoort te hebben. ‘Vanuit het perspectief van commitment had ik het eigenlijk jaren geleden al moeten doen’, zegt hij. ‘Maar ik wist dat het een bureaucratische nachtmerrie zou zijn.’
Het proces duurde na aanvraag inderdaad vier jaar, en dat is nog kort vergeleken met de wachttijden die veel kinderen van migranten, soms zelfs geboren in Italië, moeten doorlopen. Maar al valt hij in het segment van de bevoorrechte migrant die doorgaans expat heet, al heeft hij een paspoort op zak, drie Italiaanse kinderen, en is hij inmiddels voor de tweede keer getrouwd met een Italiaanse vrouw – toch zal ook Tim Parks er nooit helemaal bij horen.
‘Italy’s most faithful lover’, doopte The New Yorker de Britse schrijver een paar jaar geleden in een lovend profiel. Parks trekt een vies gezicht bij het horen van de eretitel. De connotatie van liefde vindt hij te sentimenteel. Begrijp hem niet verkeerd: ondanks al zijn grieven houdt hij van het leven in Italië. ‘Maar lover… dit is gewoon thuis.’
Hij belandde in 1981 als 25-jarige in een buitenwijk van Verona, net getrouwd met zijn eerste vrouw, die hij op de universiteit in Amerika ontmoet had. Ze kregen samen drie kinderen. Parks debuteerde in 1985 met de roman Tongues of Flame, gesitueerd in Londen, en werd in 1997 genomineerd voor de Booker Prize met Europa, een stream of consciousness van een Britse universitair docent die in Italië woont.
Behalve achttien romans schreef hij twintig non-fictieboeken, waaronder Leer ons stil te zitten (2010), over zijn zoektocht naar omgaan met chronische pijn, en Een seizoen met Hellas Verona (2001), over de voetbalfans uit zijn woonplaats en de betekenis van de sport in Italië. Daarnaast vertaalde hij onder meer boeken van Alberto Moravia, Italo Calvino en Niccolò Machiavelli naar het Engels.
Parks kwam, anders dan de meeste Italiëfluisteraars, in Italië terecht zonder a priori italofiel te zijn. Hij belandde er simpelweg en verwonderde zich, bijna als een antropoloog. Dat doet hij veertig jaar later nog steeds. Hij schrijft niet over de maffia en maar spaarzaam over het politieke circus dat in het buitenland – niet geheel onbegrijpelijk – een oneindige bron van verwarring is, en even vaak van goedkoop leedvermaak. Parks’ boeken mogen dan gaan over een land dat bekendstaat om zijn spektakel, schoonheid en theatrale neigingen, ze zijn zelf uitgesproken niet-sensationeel.
Juist zijn zorgvuldige details en geduldige precisie, die hij aan elkaar rijgt met een (meestal) goedaardige ironische distantie, onderscheiden hem van de rest. Parks’ boeken beschrijven het leven zoals het is, in al haar banale details, verwarring, verrukking, frustratie, saaiheid en absurditeit.
Na Italian Life voegde Parks aan het non-fictie-oeuvre een nieuw type boek toe: Het heldenpad (2021), een reisverslag van de vier weken durende wandeltocht die hij samen met zijn vrouw Eleonora maakte. Ze liepen dwars door de laars, van Rome naar Ravenna, in de voetsporen van Giuseppe Garibaldi’s guerrillaleger.
Dat leger reisde in 1849, na de eerste mislukte poging om het gezag in Rome over te nemen van de paus, af naar het noorden. In de jaren erna zou Garibaldi er alsnog in slagen om Italië te verenigen, maar de mislukte poging en daaropvolgende vlucht van 1849 waren belangrijke feiten die zijn faam in heel Europa vergrootten.
Tot Parks’ verontwaardiging is het onder Italiaanse intellectuelen nog altijd modieus om te roepen dat de unificatie een fout was, bijvoorbeeld omdat alle problemen van het arme zuiden daaruit zouden voortkomen, of omdat de missie van de vroege republiek om het volk te verenigen (‘Italië is gesticht, nu moeten we de Italianen nog maken’) volgens hen mislukt is.
Onzin, zegt de schrijver. Ja, er zijn verschillen tussen regio’s, tussen het rijke noorden en het arme zuiden, maar de gelijkenissen zijn groter, zoals de invloed van het katholicisme op het hele schiereiland. Toch is het in Italië niet moeilijk om mensen te vinden die anders beweren. Ze identificeren zich in eerste instantie met hún dorp, hún dialect, hún eten en hún voetbalteam, en juichen pas voor het Italiaanse nationale elftal vanaf de kwartfinale van het Europees Kampioenschap.
Een vorm van distinctiedrift, meent Parks, die uiteindelijk – net als op het voetbalveld – wegsmelt zodra er aan de horizon een gemeenschappelijke vijand opdoemt. Dat sluiten van de gelederen gold al tijdens de onderlinge oorlogen in de Renaissance, maar in zekere zin ook op de universiteit waar hij werkte.
Als hij kritiek had, kreeg hij vaak te horen dat hij, een buitenlander, het allemaal toch niet echt kon begrijpen. ‘Hoe groot de onderlinge verschillen ook mogen zijn, dat zouden ze tegen een Siciliaan nooit zeggen.’

Waarom zijn Italiaanse verhalen toch altijd doordrenkt met een gevoel van gelatenheid? Waarom wint de maatschappij en de macht altijd? vraagt hoofdpersoon James zich in Italian Life gefrustreerd af nadat hij een boek van Giovanni Verga heeft gelezen, een negentiende-eeuwse naturalist uit Sicilië.
‘Italiaanse verhalen hebben weinig helden’, knikt de echte Parks instemmend. Neem ter vergelijking Amerikaanse verhalen, waarin meestal een conflict is dat een duidelijke verliezer en een winnaar kent. In de VS geven miljardairs graag geld weg, zegt hij, omdat ze niet alleen winnaars willen zijn, maar ook nog goed. ‘Dat zou Berlusconi nooit doen.’ Die geeft alleen geld aan wie bij hem hoort: zijn familie, zijn zakelijke familie, zijn vriendinnen. ‘En toen hij premier was, zei hij: Italië is mijn familie.’
Of neem de verhalen van Natalia Ginzburg, die draaien om familie en de vraag wie daarbij hoort, en wie niet. ‘Bij Ginzburg sterft het goede personage vaak eenzaam. De anderen zijn geen losers, de enige die verliest is juist degene die dingen anders probeerde te doen.’
Het gaat, zegt Parks, weer om uitsluiting. Over hoe moeilijk het is om onafhankelijk te zijn en iets te veranderen in de wereld. ‘Italië is een land van enorme sociale inertie.’ Hij wijst op het publieke debat over wapenleveringen aan Oekraïne, dat in Italië al snel na het begin van de oorlog begon te kantelen. Als Oekraïne toch niet gaat winnen, moeten we ons dan wel compromitteren door wapens te leveren? klonk het in de media en bepaalde politieke kringen. En zelfs: als ze toch gaan verliezen, is het dan niet ook voor de Oekraïners zelf beter als het snel gebeurt?
Toch kan verandering in Italië, als ze eenmaal op gang komt, opeens rap gaan, zoals de ineenstorting van het fascisme bewijst. ‘Als mensen zien dat de wind uit een andere hoek waait, volgen ze snel’, zegt Parks. ‘Dat kan vaak ook makkelijk omdat hun positie niet ideologisch is, maar gekozen uit veiligheid, uit angst erbuiten te vallen.’
Die sociale inertie en angst zich te compromitteren is volgens de schrijver een van de redenen dat de figuur van Garibaldi bij veel Italianen weerstand oproept. ‘Garibaldi zei dat het laf is om niets te doen.’ Hij stak zijn nek uit, liet zien dat het wel mogelijk was om iets te veranderen, en het liep niet eens slecht met hem af: hij stierf op hoge leeftijd een natuurlijke dood.
Maar het is niet alleen de schuld van de Italianen dat ze als het om de grote problemen gaat steeds maar in cirkels lijken te draaien, vindt Parks. Hij is vernietigend over de rol van de EU, die hij sinds hij in Verona aankwam in 1981 een steeds dominantere rol zag vervullen in de Italiaanse politiek. Dat gaat vaak ongeveer zo: Italiaanse politici beloven van alles in campagnetijd, maar eenmaal in de regering gezeten verontschuldigen ze zich tegenover de kiezers. Omdat de EU streng vinger aan de financiële pols houdt, kunnen zij hun campagnebeloftes niet waarmaken.
Maar is het niet juist goed dat Italië nu, met premier Mario Draghi aan het roer en de door de EU voorgehouden wortel van de coronamiljarden, eindelijk grote fiscale en economische hervormingen doorvoert? ‘Ja’, geeft Parks toe. ‘Maar het zou veel beter zijn als Italië uit zichzelf zou hervormen, omdat het nodig was om te functioneren in de wereld.’
Hij weet niet of hij voor of tegen Brexit zou hebben gestemd. De vraag kwam niet aan de orde, want omdat hij al zo lang in het buitenland woont had hij geen stemrecht. Maar laat het duidelijk zijn dat Parks geen fan is van de Europese Unie sinds het Verdrag van Maastricht (1992), toen de Unie volgens hem te vergaande ambities kreeg, die het niet kan waarmaken. ‘Italië zou prima zonder de EU kunnen.’
Misschien, zegt Parks, zou het land dan eindelijk gedwongen zijn zelf verantwoordelijkheid te nemen. ‘Wist je dat er in het Italiaans geen vertaling is voor accountability?’ Waar de Britten geobsedeerd zijn door ‘toerekenbaarheid’ kent het Italiaans er niet eens een woord voor. Volgens de vertaler zegt het veel over de cultuur, waarin het afschuiven van verantwoordelijkheid verheven is tot kunst.
Ook bestaat er in het Italiaans geen equivalent voor whistleblower (‘klokkenluider’). Indien nodig leent men de Engelse term. In het Italiaans bestaan alleen vertalingen met een negatieve bijklank – ‘verrader’ of aanverwanten – terwijl de Engelse term, net als de Nederlandse vertaling, juist een positieve connotatie heeft. ‘In Italië moet je gek of een heilige zijn om een morele positie in te nemen tegen je gemeenschap in. Daarna besta je niet meer.’
Is Parks pessimistisch over Italië? Hij denkt na, aarzelt even. ‘Italian Life is een pessimistisch boek, ja.’ De jonge getalenteerde hoofdpersonen vertrekken gedesillusioneerd naar het buitenland, zoals veel jonge hoogopgeleide Italianen doen. Ze kiezen in Londen, Amsterdam of Berlijn voor een beter betaalde baan in een minder hiërarchische werkkring. Ook twee van Parks kinderen wonen in zijn vaderland, allebei uit carrièreoverwegingen: zijn zoon is er moleculair bioloog, zijn dochter psycholoog. Zijn jongste dochter is diëtist in Italië, maar makkelijk is het niet om genoeg werk te vinden.
Een jaar voor het verschijnen van de roman zegde Parks zelf zijn baan aan de universiteit op. Deels omdat de positie na publicatie sowieso onhoudbaar zou zijn, maar ook om een andere reden:
‘Toen ik het allemaal zo op een rijtje zette, begon ik me te schamen.’ Want ja, zegt Parks, alles in het boek is echt gebeurd. Ook dat een collega op de knieën ging om vergiffenis te smeken aan het vanwege een futiliteit diep beledigde afdelingshoofd.
Ondanks de betrekkelijke stilte in de Italiaanse media ving hij in de wandelgangen op dat het boek aangekomen is in de academische wereld, ook bij de mensen voor wie hij het bedoelde. Een paar keer sprak hij op uitnodiging op andere Italiaanse universiteiten over zijn ervaringen.
Overigens waren de enkele recensies die in Italië wél verschenen mild in hun oordeel, en opvallend positief in hun interpretatie van het boek. Zo kopt dagblad Il Foglio: ‘Inefficiënt maar gelukkig. Tim Parks beschrijft wat de Italiaanse samenleving uniek maakt.’
De krant noemt het boek een ‘invectief die ook een daad van liefde is’ en besluit met een PS: ‘Tim Parks is een paar maanden geleden Italiaans staatsburger geworden’. Die opmerking had een subtiele sneer kunnen zijn – die Engelsman heeft een hoop kritiek, maar wil wél een paspoort – maar Parks leest de woorden anders. ‘Het is opluchting: ondanks alles haat hij ons niet. Zeggen dat je Italiaan wil worden is in Italië altijd een winner.’
Nee, hij hoort nergens hélemaal bij, weet Parks. Niet in het Verenigd Koninkrijk waar hij al zo lang weg is, en niet in Italië. Toch heeft het outsider-schap ook voordelen (‘Je bent net iets individueler dan de rest’), net als het leven in een andere taal, waarin je de taboes minder sterk voelt dan in je eigen taal.
Hij memoreert de argeloosheid waarmee hij in het boek over de voetbalfans van Verona uitgebreid hun scheldwoordenvocabulaire besprak en citeerde. Het katholieke Verona stond op zijn kop vanwege de vele porco Dio’s en Dio cane’s (‘God is een varken’, ‘God is een hond’) die ongecensureerd de revue passeerden. De lokale bisschop riep zelfs op tot boekverbrandingen. ‘Het was geweldige reclame’, grijnst Parks. ‘We verkochten alleen al in Verona zevenduizend exemplaren in een week.’
Het boek leverde hem een erelidmaatschap van de voetbalsupportersgroep op. Parks is ook ereburger van Verona zelf. Bij de herinnering aan de totstandkoming kan de schrijver jaren later nog altijd zijn lachen niet inhouden.
Op een dag, het moet januari 2008 geweest zijn, ontving hij een mail van The Daily Express. Het Britse tabloid had een hekel aan de toenmalige Franse president Nicolas Sarkozy, en het geval wilde dat Sarkozy op huwelijksreis zou gaan naar Verona, met model en zangeres Carla Bruni. Wat de krant wilde, was dat Parks een stuk schreef waarin hij de stad door het slijk zou halen en zou beschrijven wat een sentimentele, toeristische, smerige vakantiebestemming de stad was. Parks weigerde. Vervolgens schreef iemand anders het stuk, waarna een lokale journalist hem opbelde voor een reactie. Parks legde uit dat ook hij benaderd was en stuurde het verzoek om een afzeikartikel van The Daily Express door. Een paar dagen later kreeg hij weer telefoon. Het kantoor van de burgemeester wilde hem het ereburgerschap van de stad overhandigen.
Tijdens de ceremonie noemde de burgemeester de reden in haar toespraak: Parks had geld geweigerd omdat hij geen kwaad wilde spreken van Verona. In zijn ontvangstspeech maakte hij een grap waarvan de Italiaanse aanwezigen de absurditeit niet leken in te zien. ‘Ik zei: ik schrijf al twintig jaar over Verona, maar krijg het ereburgerschap juist door níét over Verona te schrijven.’
Een Italiaansere loyaliteitstest is nauwelijks denkbaar.
‘Waarom ben ik hier?’ vraagt James zich in Italian Life na de zoveelste frustrerende episode op de universiteit af. Hij heeft geweigerd een onleesbaar boek van de rector naar het Engels te vertalen en daarmee zijn eigen universitaire carrière vrijwel zeker op een doodlopend zijspoor gezet.
Is het vanwege de prachtige landschappen, de keuken, de kunst, de onovertroffen cappuccino’s? Nee, natuurlijk geniet hij van de Italiaanse genoegens, maar het is niet de reden waarom hij blijft. Zijn gezin is bereid te verhuizen, dus ook dat kan het niet zijn.
Ook de echte Parks heeft geen definitief antwoord op de vraag. Op zijn pompeuzere momenten beschouwt hij zichzelf als getuige van Italië, dat hij voorziet van de broodnodige culturele ondertitels voor een Angelsaksisch publiek.
Op andere momenten weet hij alleen dat hij, toen hij onlangs een nieuwe wandeltocht plande, even overwoog naar een ander land te gaan, maar zich uiteindelijk realiseerde dat hij toch het liefst weer in Italië zelf wilde wandelen. Er zijn nog zoveel plekken die hij wil zien. ‘En hoe meer je van iets weet, hoe interessanter het wordt’, zegt Parks. ‘Ik hou van de subtiele variaties op steeds hetzelfde thema.’