
In zijn vorige leven organiseerde leraar maatschappijleer Arie Slob eens een ‘antivloek-dag’. Het was geen doorslaand succes, vertelt hij in onderwijsblad Op Adem: ‘De conciërges zijn die dag het meest beproefd om niet te vloeken. Bij het materiaal zaten veel stickers en die plakten de leerlingen echt overal op.’ Tegenwoordig zou de dag ongetwijfeld vallen onder ‘burgerschapsvorming’, een set kerndoelen die sinds 2006 in de wet staat. Hoe scholen ‘bevordering van actief burgerschap’ of ‘sociale integratie’ bereiken, mogen ze zelf weten. In het mbo is het vaak een apart vak, maar op basis- en middelbare scholen is het veelal onderdeel van geschiedenis, maatschappijleer, projecten, of nog algemener: ‘de manier waarop we met elkaar omgaan en de algehele sfeer op school’.
Tegelijkertijd blijkt uit internationaal onderzoek dat Nederlandse scholieren minder over democratie en rechtsstaat weten dan hun leeftijdsgenoten in landen als België en Denemarken. Om het burgerschapsonderwijs minder vrijblijvend te maken, ligt er nu een wetsvoorstel dat de opdracht verder uitwerkt. De toelichting staat bol van ronkende waarden waar je moeilijk op tegen kunt zijn: vrijheid, solidariteit, gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid, integriteit, respect, verantwoordelijkheidszin. Het voorstel benadrukt de pluriformiteit en benoemt de spanning tussen de onderwijsvrijheid en het publieke belang. De conclusie: in burgerschapsonderwijs dient ‘de gemeenschappelijke kern tenminste tot uitdrukking te komen’.
Hoewel de wetswijziging dus nog steeds veel ruimte laat voor eigen invulling, roept het voorstel nu al weerstand op. Berend Kamphuis, voorzitter van Verus, een belangenvereniging van ruim vierduizend christelijke scholen, stelt in Trouw dat Slob ‘een soort catalogus gemaakt heeft van alles wat “wij” goed gedrag vinden’. Hij vreest voor ‘een vorm van dressuur’. Even later komt de aap uit de mouw: de voorzitter is bijvoorbeeld bang dat reformatorische scholen voortaan niet meer uit mogen dragen dat het huwelijk alleen voor man en vrouw is. Maar zo ver gaat de wetswijziging niet eens; hooguit mogen scholen niet meer uitsluitend hun eigen religieuze visie uitdragen, omdat de gemeenschappelijke kern ook aan bod moet komen.
Intussen zien veel docenten en schoolleiders burgerschap als de zoveelste hete aardappel die vanuit de maatschappij over de schutting gekieperd wordt. ‘Wij kunnen de wereld niet redden met Bildung’, zei een Haagse schooldirecteur eerder in De Groene. Meerdere leerlingen van zijn school vertrokken naar Syrië: ‘Het is een illusie dat deze jonge mannen en vrouwen door meer kennis van de rechtsstaat anders zouden gaan denken.’ Burgerschapsonderwijs kan inderdaad niet alle maatschappelijke problemen – van homohaat en holocaustontkenning tot radicalisering en nepnieuws – oplossen, maar wel een luikje naar een andere wereld openzetten; in het beste geval werpen leerlingen er een blik op die tot nadenken stemt.
Dat is nodig, want Nederlandse jongeren hechten weliswaar bovengemiddeld aan ‘het recht op een eigen mening’, maar bungelen samen met Bulgarije en Letland onderaan als het gaat om steun aan gelijke rechten voor verschillende etnische groepen. ‘Is het de taak van scholen om brave burgers af te leveren?’ vraagt voorzitter Kamphuis zich retorisch af. Natuurlijk is het niet aan de overheid om de precieze inhoud van het onderwijs te bepalen, maar ze mag aan burgerschap, net als aan rekenen en taal, best minimumeisen stellen: het gaat hier tenslotte niet om een antivloek-dag, maar om de basisbeginselen van de liberale rechtsstaat. Als het onderwijzen daarvan braaf is, zijn brave burgers zo gek nog niet.