Na een korte carrière als beroepsmilitair werd mijn vader (geboren 6 augustus 1914) enkele maanden na het begin van de Tweede Wereldoorlog brandweerman te Rotterdam. Brandweermannen in Rotterdam hoefden zich niet te vervelen. Hoogtepunt in zijn loopbaan was de grote brand van 1943 toen delen van Schiedam afbrandden als gevolg van verdwaalde geallieerde bommen. Het met brandweerbijlen najagen van een loslopend varken tijdens de Hongerwinter was daarbij vergeleken maar een kleine toegift.

Toen moeten zijn opvattingen zijn gegroeid over de mystieke band tussen de menselijke psyche en de reinigende werkingen van het vuur. In de losbladige Handleiding Brandweer die hij na de oorlog schreef, en het vakblad Vuur! dat hij hielp oprichten, was voor zulke metafysica geen plaats, die hadden nu eenmaal meer belangstelling voor de nieuwste blustechnieken, het gebruik van poeder in plaats van water, en de jongste innovaties in het wagenpark. Waarom de mens brand wil, en die niet zomaar laat ontstaan maar aansteekt, om ervan te genieten, dat bleef de onuitgesproken kernvraag in de geest van de brandweerman.

Veel pyromanen willen diep in hun hart brandweerman zijn, en omgekeerd zit in veel brandweermannen een pyromaan verborgen die worstelt om eruit te komen. Dat is een fatale wisselwerking die je niet tegenkomt, of veel minder, bij andere ambtsdragers zoals politie agenten en belastingcontroleurs. Dienders willen boeven vangen, en zullen niet eerst zelf een inbraak plegen om dan met jankende sirenes te kunnen uitrukken — brandweermannen wel. Niet voor niets waren de inkijkoperaties van het IRT een schandaal, omdat het zo ongehoord was, terwijl het regelmatig terugkerende bericht dat een betrapte pyromaan een aspirant-brandweerman was, veel minder geschokte reacties oproept, eerder begrijpende.

Wie met vuur speelt, wordt erdoor besmet. Ambtenaren van de belastingdienst op hun beurt zullen niet eerst zelf de boekhouding bedonderen om de daders dan te kunnen opsluiten — brandweermannen wel. Zo dacht mijn vader er althans over, en dat maakte de brandweerman in zijn ogen een romantische, misschien zelfs tragische figuur. Een man die zijn eigen onheil oproept, om er een hopeloze strijd tegen te kunnen voeren: het beste wat je kunt bereiken is de schade beperkt houden en hopen dat er geen onschuldige slachtoffers onder het smeulende puin bedolven liggen.

De gigantische bosbranden die Europa nu al weken teisteren, bevestigen die diagnose. De Franse politie arresteerde een 29-jarige, «zwakbegaafde» man, die op vijf plaatsen bosbranden had gesticht, uit wrok over zijn afwijzing als lid van de vrijwillige brandweer. Op het bosrijke Massif des Maures gingen tienduizend hectare in vlammen op, zeventienhonderd brandweerlieden vochten een verwoede strijd tegen het vuur — alleen maar omdat ze iemand hadden geweigerd die tot hun rangen wilde toetreden.

Waarom steekt een aspirant-brandweerman die wordt afgewezen er meteen de fik in, en pleegt een gesjeesde sollicitant bij de gemeentepolitie niet direct een inbraak? In het Rotterdams Dagblad van 2 september 1995, toen de Nederlandse brandweer zich in de krant kwaad maakte over het grote aantal loze meldingen door burgers (brandweermannen zijn daar tenslotte niet blij mee, ze willen echte brand), probeerde inmiddels oud-brandmeester Harm de Jong de dialectiek tussen brandweerman, vuur en pyromanie nog eens uit te leggen. De pyromaan, doceerde hij, wordt gedreven door «heimwee».

De louterende kracht van het aangestoken vuur, aldus De Jong, is een probaat middel om wraak te plegen op een gehate omgeving. Hij verwees naar Hannes «Hink», een gehandicapt Fries jongetje (let op de bijnaam) die eind jaren twintig een molen bij Sneek, een geliefde speelplek van de gezonde jongens, in brand stak. De Jong: «Door die molen in brand te steken, heeft hij niet alleen zijn vriendjes de speelplaats willen ontnemen, maar werd hij waarschijnlijk ook overmand door een intense heimwee naar gemeenschap en het deelachtig zijn aan de prestaties van zijn vriendjes.»

Van Hannes Hink naar de afgewezen sollicitant op het Massif des Maures is maar een korte weg. De brandstichter van Fréjus, Bagnol-en-Forêt, Roquebrune-Sur-Argens en Le Muy, had bovendien nog de bijkomende winst dat niet alleen de brandweer de handen vol had aan een verliezende strijd, maar dat ook nog eens tienduizenden toeristen de stuipen op het lijf werd gejaagd.

Een iets langere route voert van Hannes Hink naar Mohammed Atta. De kerosine-brand die hij met zijn kameraden aanstak in het World Trade Center van New York was niet alleen de grootste terreurdaad in de recente geschiedenis, maar ook een van de grootste vuurzeeën. Niet voor niets waren juist de New Yorkse brandweermannen, die zich te midden van het misselijkmakende geluid van neerploffende lichamen weerden als leeuwen, in de weken daarna de grootste helden. Atta, gedreven door religieuze wraakzucht op het Westen dat hem had ontworteld, was volgens alle berichten over hem ook een verbitterd en eenzaam mens, een man die, als een pyromaan, een constant ziekelijk gesprek voerde met zichzelf over afwijzing, verlossing en wraak.

Mijn vader heeft die vuurbal, het einde van de twintigste eeuw en het begin van een angstaanjagend nieuw tijdvak, niet meer zien opvlammen. Maar het zou hem niet verbaasd hebben.