Een Russische tank tijdens militaire oefeningen in de regio Leningrad, Rusland, 14 februari 2022. © Zuma press

Conrad von Hötzendorf hield van eenzame wandelingen in de bergen, waar hij potloodtekeningen van de dalen en dennen maakte. Na de dood van zijn vrouw in 1905 werden zijn depressies sterker en de enige uitweg die hij zag was een nieuwe relatie met een vrouw, Gina von Reininghaus, die hij bij een diner had leren kennen. Zij was echter 26 jaar jonger en door een ander huwelijk onbereikbaar. Hötzendorf ontwikkelde een obsessie: hij schreef haar meer dan drieduizend liefdesbrieven die hij niet verstuurde – bewaard in een ‘Dagboek van mijn lijden’ –, soms meerdere per dag, soms langer dan zestig bladzijden.

Met dezelfde obsessie ging Hötzendorf ook in zijn functie als hoogste militair van het Oostenrijks-Hongaarse rijk te werk. Hij stond als hoofd van de militaire generale staf in de jaren voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bekend om zijn agressieve houding. Voor elk politiek probleem en de teloorgang van het rijk zag hij oorlog als enige optie. Hij wilde preventief Servië, Montenegro, Rusland, Roemenië en Italië binnenvallen.

Hötzendorf zag oorlog zelfs als een middel om zijn persoonlijke problemen op te lossen: wanneer de gevestigde orde zou instorten en hij als winnaar naar voren kon treden, zou hij met zijn geliefde kunnen trouwen.

De bejaarde Oostenrijks-Hongaarse keizer Franz Jozef hield hem weliswaar elke keer tegen, maar Hötzendorfs agressieve voorstellen leidden ertoe dat oorlog continu onderwerp van discussie was en als optie gezien werd. Een aanval moest vervolgens ook door andere landen als mogelijk scenario worden gezien omdat zij niet wisten wanneer Oostenrijk daden bij de dreigingen zou voegen.

Na een jarenlange wedloop waarbij elk land zijn rivalen probeerde in te halen, was het continent aan het begin van de twintigste eeuw zwaarbewapend. De Europese leiders wisten dat er een oorlog kon uitbreken en probeerden die te voorkomen, maar hadden tegelijk ook eigen belangen die het collectieve doel – de bewaring van de vrede – in de weg stonden. Oostenrijk-Hongarije wilde het uiteenvallen van het rijk voorkomen, Duitsland de wereldmacht van het Verenigd Koninkrijk afpakken, Rusland haar invloed op de Balkan vergroten.

Een eeuw later staan meer dan 130.000 Russische militairen langs de grens tussen Rusland en Oekraïne. Van de Russische president Vladimir Poetin wordt gezegd dat hij de instorting van de Sovjet-Unie dertig jaar geleden niet heeft verwerkt en het idee heeft ontwikkeld dat hij met agressie de geografische grootte en glorie van het oude Russische rijk kan herstellen. De huidige crisis in Oekraïne is ook het gevolg van een persoonlijkheidscult van een individuele leider die zijn persoonlijke ambities najaagt en met zijn buitenlandbeleid een beeld van mannelijkheid wil benadrukken.

Net zoals honderd jaar geleden is ook nu een situatie van onzekerheid en wantrouwen ontstaan waarin een militaire confrontatie een reëel scenario is geworden. Westerse landen sturen troepen naar de regio. De Amerikaanse president Joe Biden verwacht dat Rusland Oekraïne zal binnenvallen, Amerikaanse inlichtingendiensten zien een grondoffensief tot hoofdstad Kiev als realistisch scenario. De Oekraïense president Volodymyr Zelensky gaat ervan uit dat dit een Europese oorlog zou ontketenen.

En hoewel iedereen beseft dat een militaire escalatie mogelijk is, staan eigen belangen het nastreven van een gezamenlijk doel (weer) in de weg. Duitsland wil een gaspijplijn met Rusland niet opgeven, Hongarije de bouw van twee kerncentrales voortzetten, Frankrijk de invloed van de VS en het VK door meer Europese samenwerking indammen. Omdat de belangen verschillen en niemand precies weet wat de ander gaat doen, is ook de uitkomst onzeker en blijft escalatie een mogelijkheid.

Wanneer een oorlog uitbreekt is het moeilijk de ontwikkelingen te stoppen, te overzien of te beperken

In zijn spraakmakende boek De slaapwandelaars schetst de Australische historicus Christopher Clark hoe de wereld aan het begin van de twintigste eeuw de Eerste Wereldoorlog in struikelde. Achter de besluiten die tot het uitbreken van de oorlog leidden, lagen volgens hem gebrekkige communicatie, veronderstellingen en aannames die een onvoorspelbare ontwikkeling van gebeurtenissen konden ontketenen. De verwachting dat een rivaal op elk moment een oorlog zou kunnen beginnen leidde tot een permanente dreiging die iedereen deed vermoeden dat een oorlog daadwerkelijk op handen was. Tot het uiteindelijk ook gebeurde.

De Duitse jurist en filosoof Georg Jellinek beschreef dit mechanisme in 1892 als een cirkel waarin het denken gevangen zit: mensen hebben de neiging een verandering van omstandigheden tot een ‘nieuw normaal’ te verklaren, waaraan zij wennen en zich aanpassen. Daardoor verschuiven de maatstaven en ontstaat er een gevoel van onvermijdelijkheid. Mensen nemen volgens hem hun omgeving niet alleen als feit waar, maar ook als maatstaf voor de beoordeling van het handelen. Wanneer dus de omstandigheden veranderen, verandert ook het normatieve kader.

Het kwaad dringt een samenleving meestal niet in een grote golf binnen, maar sijpelt langzaam door de vezels van de stof die een samenleving verbindt en die daardoor steeds weker wordt. Iets wat in het verleden onmogelijk leek, wordt opeens niet alleen als reëel gezien maar zelfs als onvermijdelijk.

President Poetin heeft de spanningen door woorden en recentelijk ook door daden opgevoerd tot een niveau waar militaire bewapening van Oost-Europa en een oorlogsdreiging een ‘nieuw normaal’ en een militair conflict tot reële onderwerpen van discussie zijn geworden. Niemand schijnt meer echt op te kijken wanneer de Amerikaanse president een militaire inval in een Europees land voorspelt. Zelfs als een open conflict nu kan worden afgewend, bestaat het risico dat Europa sterker gemilitariseerd en verdeeld achterblijft omdat de maatstaven verschoven zijn.

Een derde wereldoorlog, vergelijkbaar met de twee oorlogen in de twintigste eeuw, lijkt weliswaar niet waarschijnlijk. De parallel met het verleden zit veel meer in het denken: het gevoel dat oorlog – in de een of andere vorm – als onvermijdelijk wordt gezien. Door de dreigingen is het normatieve kader verschoven. Voor het eerst in lange tijd wordt oorlog in Europa weer als reële mogelijkheid – zelfs als onontkoombare ontwikkeling – beschouwd.

Een reden daarvoor is het gebrek aan een visie op Oekraïne, de relatie met Rusland en de bredere veiligheidsstructuur in de regio. Westerse landen drijven zonder bestemming op de golven van de geopolitieke stromingen. Terwijl het doel van Poetin duidelijk is – het herstel van Rusland als grootmacht met invloedssferen die het in 1990 is kwijtgeraakt – domineren er in het Westen verwarring en verdeeldheid.

Westerse landen hebben volgens de Britse schrijver en historicus Timothy Garton Ash de keuze tussen twee modellen voor het continent: Helsinki – gebaseerd op de ideeën van de Helsinki-akkoorden uit 1975, waarbij 35 gelijkwaardige landen voor veiligheid, vrede en samenwerking in Europa tekenden – of Jalta, een systeem in navolging van de conferentie in 1945 waarbij grootmachten Europa in westerse en oosterse invloedssferen opdelen. Behalve enkele hardliners keurt niemand in het Westen het Jalta-model goed, schreef Ash in The Guardian, maar velen steunen impliciet lichtere versies ervan. President Biden suggereerde eind januari dat een ‘kleine inval’ in Oekraïne minder erg zou zijn.

Omdat het Westen zelf geen duidelijke keuze heeft gemaakt wat het wil en waarvoor het staat, dreigt het nu meegesleurd te worden in Poetins militarisering van de regio.

Onze houding ten opzichte van oorlog hoort sober te zijn

Ook het gebrek aan recente ervaringen van militaire conflicten en de veranderingen van maatschappelijke opvattingen kunnen ertoe leiden dat oorlog sneller geaccepteerd wordt. Onze houding ten opzichte van oorlog hoort sober te zijn. ‘We mogen slechts met den grootsten ernst zoo iets verschrikkelijks, als de oorlog is, beginnen’, zegt de hoofdpersoon prins Andrej in Tolstojs meesterwerk Oorlog en vrede uit 1867. ‘We mogen er geen spel van maken.’

Nu er meerdere generaties in het Westen zijn opgegroeid waarvan de meeste zelf geen oorlog of de gevolgen ervan hebben meegemaakt, lijkt deze opvatting te zijn verwaterd. De conflicten van de afgelopen decennia op de Balkan en in andere delen van de wereld werden vooral door de lokale bevolking gevoeld, maar hadden relatief weinig invloed op het leven in Europa.

De generaties die na de Tweede Wereldoorlog en in de jaren zestig en zeventig zijn geboren – zij hebben het nu voor het zeggen – tonen in onderzoeken een grotere bereidheid tot het gebruik van militaire middelen. Een studie van de Amerikaanse denktank Cato Institute uit 2015 liet zien dat deze generaties vaker in bedreigingsscenario’s denken en positiever staan tegenover het inzetten van militaire middelen dan millennials – de tussen 1980 en 1997 geborenen.

Onderzoek van de London School of Economics uit 2019 toonde soortgelijke resultaten in het VK, waarbij de waardering van vrede die door Europese samenwerking is ontstaan met elke generatie afneemt. De generaties die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt noch met de voordelen van Europese integratie zijn opgegroeid – de huidige leiders van de naoorlogse generaties en de in de jaren zestig en zeventig geborenen dus – staan het negatiefst tegenover internationale samenwerking. Omdat deze generatie nu aan de macht is, zijn de tendensen in het buitenlandbeleid een afspiegeling van hun houding.

Daardoor groeit het gevaar dat de onvoorspelbaarheid en de gevolgen van de huidige ontwikkelingen onderschat worden. Wanneer een militair conflict begint, blijkt het nog moeilijk te stoppen of te beperken.

De Britse historicus A.J.P. Taylor schreef in 1969 een bestseller waarin hij beargumenteerde dat de Eerste Wereldoorlog aangedreven werd door de treindienstregeling: niemand wilde een grote oorlog, maar toen de mobilisatie was ingezet, was het niet meer mogelijk de oorlog te stoppen omdat de treinen volgens een vast plan begonnen met het verplaatsen van miljoenen militairen en materieel. Op het moment dat de oorlog uitbrak en de treinen begonnen te rijden, was een koerswijziging nagenoeg onmogelijk.

Hedendaagse legers zijn weliswaar flexibeler, maar het onderliggende principe van deze dienstregelingstheorie geldt nog steeds: wanneer een oorlog uitbreekt is het moeilijk de ontwikkelingen te stoppen, te overzien of te beperken.

Het meest recente en duidelijke voorbeeld voor deze dynamiek is wellicht het militaire conflict rond de Noord-Ethiopische regio Tigray. De Ethiopische minister-president Abiy Ahmed, die in november 2020 een militaire aanval op het lokale bestuur in Tigray begon, verwachtte binnen enkele weken de controle over de regio te winnen. Bijna anderhalf jaar later is het conflict tussen het regeringsleger en gewapende groepen uit Tigray overgeslagen naar andere regio’s en staat heel Ethiopië op de rand van instorten.

Ahmed, die minder dan een jaar voor het uitbreken van het conflict de Nobelprijs voor de Vrede heeft ontvangen, heeft mogelijk de gevaren van de onvoorspelbaarheid onderschat – of bewust geaccepteerd. Dat laatste is wellicht een nog gevaarlijkere houding.