‘Waarom ga je niet naar Indië?’ vroeg een familielid.
‘Geen zin.’
‘Maar het is er zo mooi.’
‘Ja… Het trekt me niet.’
‘Vanwege de politiek of zo?’
‘Nee… Ik weet het echt niet. Het trekt me niet.’
Het bleef even stil. Toen kwam de volgende vraag: ‘Is het schaamte?’
‘Schaamte? Waarvoor?’
‘Omdat je het misschien heel fijn vindt daar, en omdat dan blijkt dat je een gewone Indische jongen bent.’
‘Een gewone Indische jongen?’
‘Ja… Want dat ben je. Een gewone Indische jongen.’
Natuurlijk vroeg ik meteen: ‘Wat is gewoon en wat is Indisch?’
‘O, ik zie al dat het je irriteert. Dat is Indisch. Die schaamte.’
‘Wat betreft mijn uiterlijk schaam ik me voor alles, behalve mijn kleur. Ik ben dik, niet knap genoeg, ik ben brildragend, maar mijn beige teint en mijn eventuele Indische trekken doen me niks’, zei ik.
‘Toch wel… Je weet zelf ook wel dat je een Indische jongen bent. Daar kom je echt niet vanaf. Hoe wit je ook doet.’
‘Wit? Zei je wit?’
‘Ja, ik zei wit.’
‘Ik begin witheet te worden.’
‘Haha, leuke woordspeling, maar niet heus. Goedkoop. Je bent niet wit, hoe graag je ook zou willen. Je bekijkt alles wit, omdat je je daarmee identificeert, omdat je dat ook geleerd is, door witte mensen, op witte scholen, maar je bent niet wit. Je bent een Indo.’
‘Wat is dat dan, Indo-zijn?’
‘Dat je een kleurtje hebt.’
‘En wat zegt dat dan?’
We kwamen er niet uit. Ik voer deze discussie steeds vaker, waarbij ik het verwijt krijg dat ik verschillende vormen van discriminatie niet wil zien, omdat ik, hoewel Indo, kijk met een westerse, witte bril.
Waarom word ik daar hopeloos van? Omdat mij nogal een ernstig verwijt wordt gemaakt: ik ben blind voor racisme. Sterker: die blindheid zorgt ervoor dat ik zelf racist ben, want door geen racisme te zien waar het wel is, ben ik medeverantwoordelijk voor dat racisme. (Ik hoop dat ik het goed samenvat.)
Het gekke is dat ik de uitspraken van mijn familielid juist racistisch vind. Wit, wit, wit. Aan dat wit kleeft mijn familielid allemaal negatieve oordelen die volgens mij niets met die kleur te maken hebben.
Ik ben ook man. Ongetwijfeld zie ik alles vanuit een manlijk perspectief. Wat betekent dat? Dat ik de voorkeur geef aan mannen? Hoezo? Wanneer dan? Om mee te werken? Nee. Om mee te neuken? Ook niet. Om mee te voetballen? Ja. Hoewel… Nee, te oud voor. Kies ik onbewust eerder voor mannen dan voor vrouwen? Dat weet ik dus niet, want het is onbewust.
‘Wat vind je er erg aan om Indo genoemd te worden?’ vraagt mijn familielid.
Hoe kan ik me in godsnaam teweerstellen tegen deze vooronderstellingen? Waaruit leiden zij af dat ik het ‘erg’ vind, en wanneer ben je precies een ‘Indo’? Ik ben ook Chinees, joods, Indiaas (!) En nu? Ik heb op deze plek wel eens verteld dat ik dertig jaar geleden door de Amsterdamse politie voor een Pakistaanse restauranthouder werd versleten. Was dat erg? Nee. Begrijpelijk? Ja.
Kortom: ik wil niet naar Indië. Ook niet naar Indonesië trouwens. Ik wil daar eigenlijk ook geen verantwoording over afleggen. Wil ik naar Israël? Ja, daar wil ik graag heen. Daar ga ik ook heen. En waarom dan? Nou, zoals ik ook graag naar Italië ga, naar Duitsland, naar Engeland, naar Frankrijk! Godverdomme. Je reisbestemming is tegenwoordig ook al beladen. Weet ik wel dat er in Israël erg gediscrimineerd wordt? Ach, wat dacht u van Frankrijk en Engeland, om maar niet te spreken van Italië waar ik net vandaan kom?
Indië bestaat niet. Daar kan ik niet heen.
Naar Indonesië wil ik niet. Daar kom ik vandaan.