Sinds 11 september 2001 leeft de jeugd in twee werelden. Aan de ene kant is er de werkelijkheid van alledag. Op dit microniveau kabbelt het leven op school, universiteit en vereniging voort. Aan de andere kant is er de macrorealiteit. Aanslagen op steeds grotere schaal, oorlog tegen terrorisme, een vermoorde politicus en columnist en groeiende onrust onder verschillende bevolkingsgroepen. Maar onder jongeren valt weinig angst, onvrede of idealistisch engagement te bespeuren. Het schoolplein is het podium voor dagelijks gebabbel over de nieuwste mobieltjes, de zondagse voetbalcompetitie en het weer, maar blijft verstoken van politiek, maatschappij en geloof. Ook in de kroeg gaat het gesprek niet dieper dan «wat is het bier duur» of «wat is de stufi laat».

De oorlog in Irak leidde welgeteld tot één jongerendemonstratie, waarbij de bedroevende opkomst door de organisatie aan het mooie weer werd geweten. De moord op Pim Fortuyn veroorzaakte vooral opstand in arbeiderskringen. Jongeren hervonden al vrij snel hun gemoedsrust door te wijzen op Fortuyns populistische gedrag en door de moord af te doen als een exces van een eenling. De moord op Theo van Gogh werd zelfs met gelatenheid aanschouwd. «Het is niet goed te praten», spraken middelbare scholieren, alsof ze zochten naar een manier om dat wel te doen. Het lijkt erop dat de jeugd van tegenwoordig de strijd met de macrowerkelijkheid met nieuwe wapens voert, met apathie, ruimdenkendheid en hedonisme, om haar buiten de deur te houden.

Door het explosief gegroeide aantal informatiebronnen weet iedereen overal alles vanaf. Tientallen televisiekanalen bombarderen hun publiek dag en nacht met reality, reportage, roddel en reclame. In de trein krijg je een gratis krantje. Bovendien staat inmiddels bijna ieder huishouden onafgebroken in verbinding met het wereldwijde web.

Naadloos aansluitend op het informatietijdperk is de onlangs aangekondigde restyling van McDonald’s: de saaie hamburgertenten waar vooral jongeren hun vrije tijd slijten, wordt over de hele wereld omgetoverd tot informatielounges met relaxfauteuils aan lange leestafels, televisieschermen in iedere hoek en internetzuilen naast de ingang en de prullenbak. Friet en actualiteit, beide supersized en net te veel. Een bekend internetfenomeen, de zogeheten push content, waarbij nieuwsfeiten, sportuitslagen, reclame en porno door middel van pop-ups ongevraagd op je beeldscherm en door je strot worden gedrukt, is exemplarisch geworden voor een maatschappij die zich in rap tempo ontwikkeld heeft tot een informatiedwangbuis. Je kunt simpelweg niet meer ontsnappen aan een ramp in Azië, een familiemoord in Hilversum of, minstens zo dramatisch, de nieuwe liefde van Patty Brard.

Je zou zeggen dat het op de hoogte zijn tot meer betrokkenheid bij de realiteit zou leiden. In een bepaald opzicht is dat ook het geval: de tsunami zorgde voor grote, al dan niet door de media gekatalyseerde mee levendheid onder de bevolking. Toch valt bij de jeugd eerder een omgekeerd effect te bespeuren. De betrokkenheid van jongeren bij de oorlogen in het Midden-Oosten, bij de opkomst van de radicale geloofsbelijdenis en het reactionaire denken, staat in geen verhouding tot de ernst van deze ontwikkelingen. Zelfs nodeloze en ondoordachte hervormingen in het middelbare en hoger onderwijs (bij uitstek het terrein van de jeugd), zoals het inmiddels bijna failliet verklaarde vmbo-praktijkonderwijs en het diversiteit verlagende bachelor-master-systeem, hebben de jongeren niet kunnen bewegen tot protest. «Boeiuh!» is de schouderophalende reactie.

Qrius, een onderzoeksbureau dat zich uitsluitend richt op de jeugd, heeft onlangs de resultaten van een onderzoek naar de betrokkenheid van jongeren gepubliceerd. Conclusie: de jeugd is wel degelijk geëngageerd. Maar, stelde onderzoeker Paul Sikkema, «betrokkenheid moet laagdrempelig zijn. Stemmen via sms garandeert een hoge opkomst, een stembiljet invullen is tegenwoordig te veel moeite.» Laagdrempelige betrokkenheid: het is niet alleen een contradictie, maar ook typerend voor de gemaksgeneratie. Jongeren zoeken steeds meer hun toevlucht in vermaak en virtuele realiteit. Ze spenderen ruim drie uur per dag voor de tv (MTV, TMF of BNN) en aan chatten en playstation’en, tegenover een krap uurtje aan onderwijs en huiswerk. De huidige jeugd leest zelfs niet meer dan twaalf minuten per dag. Niet verwonderlijk. De populairste krant onder jongeren, Spits!, vergt slechts tien minuten om uit te lezen. Ook het verenigingsleven, volgens de beroemde politicoloog Alexis de Tocqueville toch de graadmeter van betrokkenheid, biedt weinig hoop. 34 procent van de jongeren is lid van een sportclub, slechts één procent is lid van een politieke partij. Studenten zijn voornamelijk te vinden op studentenverenigingen, waar doorgaans meer bier dan diepzinnige gespreksstof aanwezig is. Ook blowen wint aan populariteit en pilletjes op dancefeesten zijn meer regel dan uitzondering. Nu is drugsgebruik niet per definitie afkeurenswaardig – over het algemeen blijft het recreatief – maar het is wel een manier bij uitstek om te ontsnappen aan de werkelijkheid van alledag.

Hoofdschuldige aan deze apathie is de informatie-overload waarmee deze generatie te kampen heeft. Sommige ouderen verwijten de jeugd dat ze niet stilstaat bij en waardering toont voor de verworven heden van voorgaande generaties: in vrijheid kunnen leven, spreken en handelen zonder angst voor onderdrukking of reprimande. Die ouderen zelf staan op hun beurt niet stil bij de last die deze vrijheid met zich mee heeft gebracht: een hoeveelheid informatie, opinie en expertise die nauwelijks nog te behappen valt. Er is zo veel gaande in de wereld waar we dagelijks van op de hoogte worden gehouden dat het steeds aantrekkelijker en zelfs noodzakelijker wordt een muur op te trekken om niet te worden meegesleurd in de draaikolk. Niet voor niets zijn chill en relax de toverwoorden van deze jeugd. Uitgaan is vervangen door loungen. De oordopjes van de Ipod houden de drukke wereld buiten. Het is apathie uit zelfbescherming: houvast zoeken in anti-engagement om niet overspoeld te worden.

De overvloed aan informatie is niet de enige reden waarom de jeugd zich met apathie wapent tegen de werkelijkheid. De informatie-over load heeft ook geleid tot een structureel wantrouwen voor alles wat ons netvlies bereikt. Dat wantrouwen is de onvermijdelijke consequentie van de steeds vagere scheiding tussen nieuws en amusement. De commerciële zenders zijn patenthouders op het zogenoemde infotainment. Programma’s als Actienieuws en Shownieuws blazen regionale nieuws feiten moeiteloos op tot wereldschokkende proporties, om daarna geruisloos en met evenveel journalistieke pretentie over te schakelen naar de inhoudsloze levensdramatiek van een soapster of voetballer. Ook reality-tv, dat politieachtervolgingen in een amusant jasje hijst of het leven van de gewone man door middel van Big Brother-voyeurisme en overexposure tot het sterrendom verheft, draagt dagelijks bij aan de vertroebeling van echt en onecht.

De jeugd, die inmiddels niet anders kent, wordt er zo toe aangezet, zo niet gedwongen, al deze indrukken met een enorme korrel zout te nemen en door middel van apathie van zich af te laten glijden. Het werkelijke nieuws is, onder aanvoering van het onwerkelijke «nieuws», niet langer serieus te nemen. Niet voor niets trokken jongeren vier jaar geleden, toen het tweede vliegtuig live op televisie het WTC in vloog, de analogie met Hollywood: «Het leek net een film.»

Een derde aspect van de informatie-overload dat in direct verband staat met de apathie van deze generatie is de kant-en-klare opinievorming die ons ten deel valt. Achter ieder nieuwsfeit staan tien meningen in de vorm van columns, analyses, praatprogramma’s en achtergronden klaar. Het openingsitem van het journaal schuift in de persoon van direct betrokkenen twee uur later alweer aan tafel bij Barend en Van Dorp en wordt onder het genot van een borrelnootje en een muziekje nog eens uitvoerig doorgelicht. De volgende dag strooien columnisten in alle kranten hun visie er nog eens dunnetjes overheen, waarop de redacties van Editie.nl of RTL Boulevard, twee slagaders van de hype- cultuur, zich genoodzaakt voelen een coverstory aan het nieuwe «fenomeen» te wijden.

Ook internet is met het opinievirus besmet: duizenden forums en websites ontlenen hun bestaansrecht aan meningspuierij. Theo van Gogh publiceerde jarenlang zijn stukjes op zijn digitale uitlaatklep degezonderoker.nl.

Vrije meningsuiting is een verworvenheid waar de samenleving trots op kan zijn, maar de vrijheid kent een negatieve kant: de noodzaak tot overdenking verdwijnt. Het sturende effect van ieders mening op een eigen mening is enorm, en tweeledig. Aan de ene kant neigt men sneller naar een eigen mening, die niets anders is dan het product van ieders mening (door het simpelweg eens of oneens te zijn met Maurice de Hond). Aan de andere kant neigt men naar meningloosheid, overvoerd als men is door de opgedrongen opinie van alledag. Beide effecten zijn zichtbaar bij de jeugd, die of onbezonnen meedeint op de golven van het publieke debat of haar schouders ophaalt. Zowel de ene als de andere methode kenmerkt zich door passiviteit. Werkelijke overdenking of persoonlijke reflectie is volledig absent. Of omdat er niet over de informatie nagedacht hoeft te worden of omdat men er niet over na wil denken.

Die passiviteit is analoog aan de wijze waarop de informatie wordt opgenomen. Er is eerder sprake van een onbewuste absorptie van de constante stroom indrukken, feiten en opinie dan van een bewuste registratie ervan. Soms lijkt de jeugd te snakken naar het moment waarop het laatste nieuws zijn betekenis letterlijk waarmaakt.

Waarom zijn juist jongeren zo gevoelig voor deze overload? Het gebrek aan referentiekaders speelt daarin een grote rol. Vooral voor jonge mensen is het een grote opgave om alle prikkels op waarde te schatten. Door hun gebrek aan levenservaring moeten jongeren nog leren de stimuli te sorteren in relevante en minder relevante informatie en ze neigen daarom sneller naar het afkappen van de stroom. Iedere eerstejaars student herkent dit: een tentamen over tweeduizend pagina’s is al gauw een onmogelijke opgave wanneer je jarenlang proefwerken van honderd bladzijden gewend bent geweest. Daarom is het eerste studiejaar doorgaans het minst vruchtbare; een kwestie van leren leren.

Bovendien zijn de meeste prikkels bewust op de jeugd gericht. Reclames zijn voornamelijk bedoeld voor jongeren onder de 25 jaar; trends op het gebied van mode en nieuwe technologie beginnen ook meestal in die leeftijdsgroep. Commerciële zenders, kranten en tijdschriften zoeken hun klantenbinding niet of steeds minder bij veertigplussers. De gevoeligste groep is nu eenmaal de gemakkelijkste klant.

Naast het verdovende effect kent de overvloed aan informatie ook een andere kant. De veelheid aan kennis die de jeugd opdoet over de wereld en zijn verschillende bewoners heeft geleid tot grote ruimdenkendheid. Het is soms hartverwarmend om te zien hoe open en verdraagzaam jongeren staan tegenover verschillende overtuigingen en levenswijzen: homoseksualiteit is onder het overgrote deel van de jeugd geen issue meer en ook mensen van andere afkomst kunnen van jongeren eerder bewondering dan afkeuring verwachten. Een vluchtige blik op de leefwereld van de jeugd verklaart dit ondubbelzinnig: de hedendaagse helden zijn Afro-Amerikaanse rappers uit the hood, Surinaamse voetballers uit de buitenwijken van Amsterdam, rondvormige latina’s van ver onder de evenaar en een «knuffel-Marokkaan» uit Zaanstad.

Er is in deze maatschappij geen enkele groep aan te wijzen die multiculturaliteit meer gewoon is dan de categorie onder de 25 jaar. De meesten moeten dan ook niets hebben van een verbod op hoofddoekjes of een strenger immigratiebeleid. Politici als Wilders en Fortuyn vinden weinig gehoor. Het enige debat waarbij Fortuyn uit frustratie op een haar na voortijdig de aftocht blies en aan het einde parmantig de hand van een toegejuichte Rosenmöller weigerde, was een studentendebat aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Maar ruimdenkendheid eindigt waar een gevaarlijke vorm van (ethisch) relativisme begint. De visie dat iedere overtuiging en levens wijze een algemene dan wel persoonlijke waarde heeft, kan namelijk leiden tot een verlies van persoonlijke identiteit. Wat is mijn eigen (meer)waarde in een wereld waarin iedere overtuiging, hoe verwerpelijk soms ook, erkenning en respect verdient? De apathie wordt er deels door verklaard. Ethisch relativisme is echter ook een voedingsbodem voor verharding en extremisme: om aan de magnetische kracht van relativisme te ontsnappen, om nog met kop en schouders boven het gelijkheidsveld uit te steken, zijn extreme of opvallende houdingen en visies steeds meer een vereiste. Wie Lonsdale-jongeren beticht van neonazisme moet in ogenschouw nemen dat deze vorm van extremisme ook een (beangstigende) poging is een identiteit te creëren die niet verzuipt in een bijna ideaalloze relativistische ruimdenkendheid. Niet voor niets gaan hun opvattingen hand in hand met een kledingstijl. Ze willen iemand zijn, zonder goed gekeurd te worden alleen op grond van het feit dat ze zijn.

Het gevoel van identiteitsloosheid komt vooral tot uiting in de digitale wereld. Daar is anonimiteit gewaarborgd. Op fora en chatsites spuit men onder nicknames, dus zonder directe aansprakelijkheid, zijn agressie. Op internet klasgenoten pesten of vandalistisch gedrag bekokstoven heeft veel weg van de perfect crime: geen spoor, geen dader, geen straf. Dat gedrag kun je aanpakken, zoals de overheid bijna betuttelend en dus weinig effectief poogt, door op scholen en universiteiten internet op het kinderslot te doen. Maar het is effectiever de blik eens te richten op de achterliggende oorzaken in plaats van de waarneembare gevolgen.

De stap van identiteitsloosheid naar hedonisme is klein. In de globalistische informatiemaatschappij is de identiteitsconcurrentie groter dan ooit tevoren. Je bindt de strijd «om iemand te zijn» met iedereen aan en niet met een beperkte groep in de omgeving. Het is daarom niet verwonderlijk dat jongeren steeds meer wegvluchten in materialistisch en utilistisch hedonisme: laat ik boven alles ervoor zorgen dat ik mijn nietige positie in deze drukke wereld zoveel mogelijk garandeer door zo vroeg mogelijke financiële zekerheid, materiële overvloed en vooral erkenning. Niets is meer ego-bevestigend dan lof en waardering van zoveel mogelijk mensen. Idols is de ultieme variant van een bijna onwerkelijk korte route naar rijkdom en roem. Tienduizenden jongeren verdrukten elkaar voor de deuren van de studio in Aalsmeer om een enkeltje naar de top te kunnen bemachtigen en zo een gevoel van toebehoren te verwezenlijken.

We zijn de weg niet kwijt, nee, we staan op een overvol kruispunt van goudzoekers. Zelfs in het hoger onderwijs is de hedonistische trend zichtbaar. De populariteit van carrièregerichte studies (bedrijfskunde, communicatie en rechten) en de niet-aflatende terugloop in non- commerciële richtingen (talen, theologie en filosofie) zijn kenmerkend voor een generatie die het liefst zijn eigen tuin gecultiveerd ziet. De faculteit Duits aan de Rijksuniversiteit in Groningen moest vorig studiejaar studenten uit Hamburg halen om haar voortbestaan te garanderen, terwijl voor de studie international business aan de economische faculteit van Maastricht al sinds 1999 de numerus fixus is ingesteld op vijfhonderd studenten per jaar.

Natuurlijk is het niet billijk alle jongeren van apathie, doorgeslagen ruimdenkendheid of roemzuchtig hedonisme te betichten. Maar de jongste generatie is wel de spiegel van deze samenleving. In haar reflecteert de tijdgeest snel en helder. Ze is de spiegel waar iedereen wel eens in kijkt, soms met een verwerpelijke blik, soms met stiekeme jaloezie, maar altijd vol herkenning.

Rob Wijnberg (22) is student filosofie in Amsterdam en columnist/journalist voor de jongerenpagina van De Telegraaf