David Hockney, Portrait of an Artist (Pool with Two Figures), 1971. Acryl op canvas, 214 x 304,8 cm © Private Collection / David Hockney

Maar er gebeurt niets. Ze knikt vriendelijk en ik mag mij omkeren. Terwijl ik mijn weg vervolg, komt een kinderlijke angst voor badjuffen en -meesters bovendrijven. In natte kleren langs de kant van het zwembad staan, de schimmen van mijn laarzen eindeloos ver op de bodem. Schrille fluitjes. Klasgenoten die naast mij wel durven duiken. Een duwtje. Chloor dat in mijn neus brandt. Wat is het toch met zwemles, dat zo veel mensen er een trauma aan overhouden? Wanneer ik er met vrienden over praat lijkt het wel of iedereen een licht sadistische zwemleraar of -lerares had.

Het zou natuurlijk kunnen dat hier sprake is van beroepsdeformatie. In mijn ervaring waren vooral de oudere docenten gemeen. Misschien dat al die jaren in een broeikas vol chloordampen mijn Meester Gerrit zo hardvochtig maakten. Toen ik onder de mat door moest zwemmen maar halverwege omhoog kwam omdat ik niet genoeg adem had, riep hij me aan de kant. ‘Zo’, baste de enorme snor waardoor hij me altijd aan een walrus deed denken, ‘lieg jij thuis ook? Je zou toch onder de mat door zwemmen, waarom sta je hier dan nog?’

Misschien is het de naaktheid, die maakt dat je je in het water vrij voelt maar tegelijkertijd kwetsbaar. In het korte verhaal *The Swimmer *(pdf) van John Cheever realiseert Neddy Merril zich op een zondagmiddagborrel bij vrienden dat hij via de zwembaden in de tuinen van kennissen zijn eigen huis kan bereiken. De route loopt via de Grahams, de Hammers, de Lears, de Howlands en het openbare zwembad in Lancaster. Opgetogen vertelt hij zijn vrouw dat hij naar huis gaat zwemmen en onmiddellijk verlaat hij het gezelschap. Ned wurmt zich door de heg die de tuin van de Grahams afscheidt en niet veel later legt hij zijn eerste zwembad af. In het begin voelt hij zich sterk en avontuurlijk als een pionier, maar wanneer zijn huis dichterbij komt, slaat de vermoeidheid toe en wordt ons als lezers duidelijk dat hij een groot geheim met zich meedraagt. Het avontuur lijkt steeds meer een poging ergens aan te ontsnappen.

De zwemlerares loopt nu langs het bad. Ze trekt zo’n ketting met drijvende bollen als een onwillig hondje achter zich aan over de tegels. Ik zwem ontzettend langzaam maar haal haar toch in. Wanneer ik omdraai om aan een nieuw baantje te beginnen, zie ik haar gezicht. Het is bruin van lange dagen in de zon, maar vooral teleurgesteld. Ze moet een jaar of zestig zijn, gok ik, het pensioen komt langzaam dichterbij. Haar taak bestaat uit toezicht houden op volwassenen die banen zwemmen. Hoe slecht hun techniek ook is, ze mag er niets van zeggen. Ze mag alleen maar klaar staan om te redden.

Wanneer ik mij afspoel onder de douche is ze weer op haar scheidsrechtersstoel gaan zitten. Als een havik speurt ze het bad af. Nu ik stilsta en het warme water over mijn rug stroomt, wordt de foetus in mijn buik wakker. Hij zwemt de hele dag en weet nog niet hoe het is om koud naast het bad te staan. Het water is zijn airbag en beschermt hem tegen voorlopig alles wat boos is of een zwemleraar.

David Hockney, 60 Years of Work, is van 21 juni tot 23 oktober 2017 te zien in Centre Pompidou, Parijs