Lang heb ik gedacht dat ik in de toekomst zeker een kind zou willen, maar de laatste tijd vraag ik me af of die toekomst zich al heeft aangediend, en wat er over is van die zekerheid. Of überhaupt van zekerheden.
Ik heb een huis waar ik nog twee jaar kan blijven, dan moet ik eruit. Soms heb ik een goed inkomen, soms bijna niets. Ik zit niet bij een broodfonds, bouw geen pensioen op, heb er nooit aan gedacht me in te schrijven voor sociale woningbouw. Mijn geliefde woont in een ander land, en hoewel er geen oceaan tussen ons ligt, moeten we altijd een grens over om elkaar te zien. Mijn geliefde heeft een kind en wil er niet nog een, en bovendien is ze geen man.
Soms bezoek ik vrienden met kinderen. Ik speel met ze, de baby’s zitten op mijn schoot en staren me aan met hun troebele ogen, ik weet wel dat ik goed ben met kinderen, ik voel ze aan zonder er veel bij te hoeven nadenken, maar in mij groeit een verzet tegen deze natuurlijke dispositie. Steeds vaker komt mijn leven me voor als een ontsnappingspoging. Waaraan? Mijn eigen, vroegere ideeën, misschien. De ideeën van anderen. De huizen van anderen, waar kinderen wonen.
Kom ik dichter bij mezelf, of drijf ik verder van mezelf af? Ik drink bier met een paar jongens van 23, ze zijn mooi en fris en zeker van hun zaak. We doen een spel waarbij je een vraag kunt stellen aan een boek, welk boek dan ook. Het boek wordt opengeslagen op een zelf gekozen bladzijde, met gesloten ogen wijst iemand een regel aan, en die regel is het antwoord op de vraag. Meteen bij binnenkomst stelt een van de jongens zijn vraag, zonder aarzeling, hij wijst naar Nietzsche’s De vrolijke wetenschap: kom ik dichter bij mezelf, of drijf ik verder van mezelf af, pagina 179, stop.
In haar recent verschenen roman Motherhood gooit de Canadese schrijver Sheila Heti voortdurend drie muntjes op, die met een simpel ‘ja’ of ‘nee’ moeten antwoorden op haar vragen, een zelf verzonnen techniek, in de verte afgeleid van de Chinese I Tjing. Twee of drie keer kop: ja. Twee of drie keer munt: nee. (Will being quiet help my soul? Yes / Will this book help my soul? Yes / So then I’m doing everything right? No.)
Alle antwoorden, schrijft Heti als een soort proclaimer voorafgaand aan het boek, komen voort uit daadwerkelijk opgegooide muntjes. Het maakt de roman, naast een fictie die mogelijk dicht tegen het leven van de auteur zelf schuurt, ook de documentatie van een soort kunstproject; voorzover er sprake is van een plot vormt die zich naar toevallig gegenereerde antwoorden en de nieuwe vragen die daaruit volgen.
‘Whether I want kids is a secret I keep from myself – it is the greatest secret I keep from myself’, schrijft Heti op de eerste pagina’s van de roman, die een zoektocht lijkt naar het antwoord op die vraag. Maar hoewel de kwestie voor de verteller geheimzinnig lijkt, is het voor de lezer al snel duidelijk dat het niet de werkelijke vraag is waar het hier om draait. Dit is een vrouw die geen kinderen wil, en worstelt met wat het betekent om als vrouw geen kinderen te willen.
Wil je kinderen? Heb je kinderen?
Als het antwoord ja is, is de vraag niet meer belangrijk. Als het antwoord nee is, blijkt de volgende vraag de eigenlijke moeder aller vragen: waarom niet?
Mijn moeder was 32 toen ik werd geboren. Ze woonde samen met mijn vader in een huis op de begane grond van een kindvriendelijke straat in Nijmegen. Er is een foto van vlak voor haar zwangerschap, waarop mijn ouders met een paar vrienden aan de tafel zitten van hun kleine woonkamer. Iedereen is helemaal opgekleed, het is 1986, in de hoek van de woonkamer staat een kerstboom. Op hun borden liggen stoofperen, stukken kalkoen en aardappelpuree. Aan hoe de stoofperen liggen kun je zien dat mijn moeder heeft gekookt, het zijn lieve, zachte peertjes, ze staan fier rechtop, en iedereen kijkt vrolijk in de lens, oprecht vrolijk, kijk ons hier nu zitten. Misschien is het de enige juiste manier om volwassen te zijn: doen alsof, en plezier hebben in het spel.
Waarom niet? De vraag is een beschuldiging, en de stilte eromheen medelijden. Er moet een manier zijn om te kunnen zeggen: houd het maar bij je, ik hoef het niet. Geen vraag, geen opgedrongen gemis, geen wantrouwen. Kom ik dichter bij mezelf, of…? ‘De eeuwige zandloper van het bestaan’, antwoordt Nietzsche, ‘zal telkens opnieuw worden omgedraaid – en jij samen met die zandloper, stofje van het stof!’