Limburg heet de plek, haar pleegouders zijn gereformeerden in een van katholicisme doordesemde omgeving en daarom misschien wel mensen van het steilste soort: zwijgzaam, alleen maar tevreden te stellen met gehoorzaamheid en oppassend gedrag en stevig op de penning. Van de wereld waaruit zij komt, snappen ze niets en ze willen er ook geen begrip voor opbrengen.
Niet vragen maar dragen, moet hun lijfspreuk zijn geweest. God beschikt. Maar over welke God hebben we het? Dat maakt het reilen en zeilen van het intelligente bijdehandje, dat vol levensvragen zit, er niet gemakkelijker op. Haar ouders zullen korte tijd later worden opgepakt en vermoord, haar oudere zus Lotte gaat zwerven en van haar zal ze nooit meer iets vernemen.
Over die periode in haar leven schreef Hannelore Wolf een prachtige miniatuur die zonder meer kan wedijveren met Jona Oberski’s veelgeprezen Kinderjaren (1978). Wolfs boekje heet De gespijkerde God (1995). Het is haar debuut, een boek waarin het verdriet om de scheiding wordt beheerst in vele schitterende brieven, allemaal aan haar vader (Vati) gericht. Uiteraard is de titel een verwijzing naar de christelijke messias die ze voor het eerst leert kennen als ze stiekem een katholieke kerk binnenglipt en hem daar aan een groot kruis ziet hangen. Maar een echte God, weet ze, laat zich niet vastnagelen.
De gespijkerde God is geschreven op de ooghoogte van de tien- tot veertienjarige van toen. Het is een verslag van haar directe waarnemingen en qua toonzetting en taal wonderbaarlijk authentiek. In bewoordingen die je recht in het hart raken, schrijft Lolo - zo ondertekent ze haar brieven - over haar dagelijkse ervaringen, gedachten en zieleroer selen. Ze formuleert sober en ingetogen, helder en scherp, vernietigend ondubbelzinnig over de omgeving waarin ze is terechtgekomen. Daarbij laat ze zich weinig gelegen liggen aan de mores die in haar nieuwe omgeving gelden, ze houdt vooralsnog vast aan de eigen opvattingen en de traditie die haar van huis uit is bijgebracht, alle botsingen ten spijt. De enige bij wie ze wel eens terecht kan met haar problemen is de dorpspastoor, in de opvattingen van haar nieuwe oom en tante niet bepaald iemand die je kunt vertrouwen.
Een keerpunt in dit leven is het moment waarop ze het bericht over de dood van haar ouders ontvangt. Die dag schrijft ze: ‘Lieve Vati, Tante zat in de keu ken met een brief in haar hand toen ik vandaag uit school kwam. Ze had gehuild en wist niet wat ze moest zeggen. Eindelijk vertelde ze dat de brief voor mij bestemd was, ze durfde er niet over te praten. Langzaam liep ik met de brief van het Rode Kruis naar mijn kamer. Voorzichtig maakte ik hem open en begon te lezen. Jullie bestaan niet meer, maar ik kan het niet geloven. Waarom doen mensen zoiets? Zomaar iedereen en alles weg. De hele tijd heb ik gedacht dat ik tijdelijk van huis was, nu weet ik dat je nooit meer terugkomt. Ik voel me leeg en kan niet huilen. Niemand mag bij me komen, ze snappen er toch niets van. Ik laat ook niks merken, als jij me maar helpt anders gaat het niet. Wat hebben we toch gedaan? Jij bent altijd goed voor iedereen geweest, je hebt zoveel aan arme mensen gegeven! Het is oneerlijk. Ik kan het niet helpen Vati, je mag niet boos op me worden, God bestaat niet meer voor mij. Jij hebt veel van hem gehouden, maar hij niet van ons, anders was je wel teruggekomen. Waarom zijn wij het uitverkoren volk? Doet God altijd zulke dingen met mensen van wie hij houdt? Dan wil ik niet meer tot dit volk horen!’
HET MEISJE dat hier niet zonder pijn in het hart, maar gedecideerd afstand neemt van haar geloof, keert in Wolfs zojuist verschenen tweede boek Bedenktijd terug als een door het leven getekende en gelouterde vrouw van 34 die zich aan haar woord heeft gehouden. Hoe verschillend van vorm beide boeken ook zijn, ze liggen in elkaars verlengde. Opnieuw zijn het autobiografische gegevens die het raamwerk van het verhaal vormen, geboortejaar en geboortestad corresponderen met die van de schrijfster, het onderduikverleden in Limburg, de veilige haven van het ouderlijk huis, tijdens feestdagen en de sabbat ook een toevluchtsoord voor allerlei vrienden en bekenden, haar liefde voor de muziek en haar verlangen om operazangeres te worden - het komt weer allemaal ter sprake.
Maar inmiddels is de Lolo van toen die ergens weggestopt leefde, uitgegroeid tot een centrale figuur in een omgeving die door twee tegengestelde krachten beheerst wordt: de bindende van de muziek en de ontbindende van een niet of nauwelijks verwerkt verleden. In Bedenktijd probeert Hannelore Wolf, zo lijkt het, door te dringen tot de vraag hoe lot en karakter zich tot elkaar verhouden en welke invloed beide hebben op ieders levensloop. Het boek vertelt over scheiding, gemis en verlies en laat zien hoe het verleden steeds weer zijn kop opsteekt in het heden. Daarbij doorloopt het verhaal onder meer de cyclus van rouw, herdenking en herinnering - Mahler behoort niet voor niets tot de favoriete componisten van de hoofdfiguur.
IN BEDENKTIJD gaat het in alle gevallen om mensen die geconfronteerd worden met hun jood- zijn. Op hun eigen manier proberen ze om te gaan met de omstandigheden waarmee ze als gevolg van hun jood-zijn te maken kregen. Wolf demonstreert de problemen die daaruit voortkomen op het scherp van de snede, daar waar het op een rigoureuze daad aankomt om een uitweg te vinden.
Zelf stelt ze zich voor de keuze tussen haar man Jeder en de al jaren lang gekoesterde wens een gerenommeerd operazangeres te worden. Nederland kan haar die carriere niet bieden want dat heeft geen operatraditie, Frankfurt wel. Maar dan zal ze er wel moeten gaan wonen en daar is Jeder mordicus tegen. Zijn joodse komaf, zijn verleden als communist en illegaal werker hebben gezorgd voor een nimmer aflatende haat tegen alles wat Duits is en met Duitsland te maken heeft. Zij daarentegen voelt geen enkele wrok, alleen koude onverschilligheid. Voor haar is vroeger dood.
Maar dat geldt voor vrijwel niemand anders uit haar directe omgeving. In elk geval niet voor haar vaste pianobegeleider en vriend Micha die in veel opzichten een vergelijkbaar verleden heeft als zij, maar daar altijd over heeft gezwegen. Pas na zijn zelfmoord kan ze met behulp van personen die op de hoogte waren, zijn onderduik reconstrueren. Het geldt evenmin voor Richard, die treurt om de dood van zijn geliefde Patricia, of voor de pianist Daniel, de Russisch-joodse geliefde van Jona, de violist. Uit schuldgevoel geeft Daniel zijn verhouding op om zo weer in de gratie te komen bij zijn vader, die rabbijn is en wenst dat de regels van het geloof worden geeerbiedigd. Alleen met Jona heeft de hoofdpersoon een band: die gaat tenminste, op een jaloers makende manier, zijn eigen weg.
Werd ik in De gespijkerde God vooral verrast door de perfecte congruentie van taal en gedachtenwereld die aan de brieven aan ‘Vati’ zo'n intense lading gaf, de dramatiek van het verhaal in Bedenktijd moet het vooral hebben van de gebeurtenissen zelf, stuk voor stuk geschiedenissen die verteld moesten worden. Daarvan heeft Hannelore Wolf zich met zorg gekweten. Ze vertelt ingehouden, heeft gevoel voor sfeer en aandacht voor details, maar schrijft op verschillende plaatsen ook te compact en te feitelijk, iets wat ten koste gaat van de evocatieve kracht van het geheel.