Het is alweer tien jaar geleden dat de Tsjech Bohumil Hrabal (1914) stierf op het plaveisel toen hij van de vijfde verdieping van het ziekenhuis naar beneden donderde. Hrabal was duiven aan het voeren toen hij viel. Of sprong, daar is men het niet over eens. Hrabal is in Nederland voornamelijk bekend van de novelle Zwaarbewaakte treinen (in 2002 voor het laatst opgenomen in de bij Bert Bakker verschenen omnibus Verpletterde schoonheid) en de daarvan door Jirí Menzel gemaakte film, die in 1967 een Oscar kreeg.
Kees Mercks, als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de faculteit Slavische talen van de UvA, heeft wederom op bewonderenswaardige wijze werk van Hrabal vertaald. Kenners van de Boheemse literatuur zullen wat vreemd opkijken bij de titel: Praagse ironie. Maar net als eerder putte Mercks uit het Verzameld werk, maakte zelf een selectie en bedacht daarbij een titel, die overigens prima past bij de inhoud.
De inhoud van dit boek is moeilijk te kwalificeren. Het zijn verhalen uit Hrabals hele schrijverschap, van eind jaren veertig tot de laatste serieuze prozastukken uit de jaren negentig. Het boek begint met twee zelfreflecterende prozastukken over zijn beweegredenen als auteur. Meestal is dit soort ontboezemingen moeilijk te verteren, maar Hrabal ironiseert hier als de beste, steekt de draak met de wereldschrijvers aan wie hij schatplichtig is, maakt van zijn autobiografische verhalen literatuur. Zo zou men zijn hele oeuvre als autofictioneel kunnen classificeren. Er komen in deze bundel ook interviews voor, maar het is hoogst twijfelachtig dat deze ooit zijn afgenomen. De brieven uit de slottekst, aan een bestaande persoon, de Amerikaanse studente Tsjechisch April Gifford, zijn ook nooit verzonden.
Het verhaal Kaïn is voor het eerst vertaald en alleen al reden om Praagse ironie te lezen. Het is geschreven in 1949 en pas veertig jaar later in deze vorm gepubliceerd. In de tijd van het communisme was dit verhaal vanwege het sterke absurdistische karakter een fremdkörper in de literatuur. Er komen christelijke symbolen in voor en gedachten over God en zelfmoord. In de verte doet Kaïn en het daaruit voortgevloeide Zwaarbewaakte treinen denken aan Goethes Leiden des jungen Werthers en L’étranger van Albert Camus. Maar anders dan bij Camus wordt in Kaïn de zelfmoordpoging van de hoofdpersoon op geen enkele wijze gemotiveerd. Door het onbegrip dat je als lezer treft – de man is gezond, heeft een mooie geliefde – voel je de vervreemding nog sterker. Je hebt als het ware de neiging om te proberen de daad te voorkomen. Het verhaal kantelt wonderschoon. Hij wordt voortijdig gevonden in de badkuip, waarin hij met een scheermes zijn pols heeft doorgesneden. Dr. Gall pompt eersteklas bloed in hem van drie donoren. ‘De nieuwe toestand waar ik zo naar had verlangd, werd realiteit, want nu was ik iemand anders… dit bloed joeg andere gedachten door mijn lijf… waarschijnlijk had ik het bloed gekregen van hele brave burgers.’ Het einde is opnieuw verrassend.
Bij Zwaarbewaakte treinen gaf Hrabal de onmogelijkheid van liefde aan als reden voor de kamikazeverzetsdaad van de jonge spoorwegbediende. Hoewel het een groot succes was, moet dat werk mede daardoor niet tot de hoogtepunten worden gerekend van Hrabals oeuvre. Zeker is dat het in de jaren zestig met onder meer het werk van Josef kvoreck , Milan Kundera en Ludvík Vaculík de Tsjechische literaire en culturele sfeer heeft bepaald, te meer omdat het aansluit bij de traditie van het werk van Jaroslav Haek.
Hrabal gaf naar eigen zeggen met Kaïn en Zwaarbewaakte treinen vorm aan zijn ‘trauma van de liefde voor zelfmoord’. De rusteloosheid en ‘het lijden aan het leven’ komt men ook tegen in de meer dan tachtig pagina’s lange tekst Autootje, die anders dan de titel doet vermoeden over zijn passie voor katten gaat. En eigenlijk ook weer handelt over de tweestrijd van Hrabal zelf. Een ongewoon zachtaardige man, die af en toe barbaarse handelingen verricht. Hij slaat een nestje met een bijl dood. Na een ceremoniële begrafenis rijdt hij in zijn nieuwe escort 13 frontaal tegen een busje. Letterlijk gaat dit verhaal ‘op z’n kop’, want de auto belandt ondersteboven. Wraak van de gedode poesjes.
Na lezing van Praagse ironie kun je bijna niet anders dan concluderen dat Hrabal gesprongen is.
Door de sterk associatieve, dialoogloze stijl die Hrabal hanteerde, zal hij in Nederland nooit een volksschrijver worden, maar een groeiend publiek kan deze dagen zijn geluk niet op. In de bioscoop draaide onlangs opnieuw een film naar een van zijn boeken, weer gemaakt door Jirí Mentzel. Bovendien is de roman vanwege dit feit weer uitgebracht. Ik heb de koning van Engeland bediend, een meesterwerk dat in de context van de wereldliteratuur aansluit bij de stroming van de ontwikkelingsroman, beginnende bij de Duitse literaire barok. Vergelijkbaar met Wilhelm Meisters Lehrjahre van Goethe en Die Blechtrommel van Günter Grass.