Hij blikte de tafel even rond: wij, de verkopers van ons oude huis, naast de kopers. Een huisoverdracht is in feite niets anders dan een handtekening zetten, een administratief dingetje, maar omdat er een half uur voor is ingepland moet zo’n notaris er toch iets van maken, en deze deed dat met anekdotes en kwinkslagen. ‘En ik weet gewoon dat het met haar ón-mo-gelijk is om een gezamenlijke opstalverzekering af te sluiten. Nou ja, dan doen we dat maar apart.’
Mijn grinniken was kennelijk het minst overtuigende aan de hele tafel, want de notaris keek mij verschrikt aan en vroeg: ‘U bent zelf toch geen kunstenaar?’
‘Nee, nee’, stelde ik hem gerust, haastig, alsof ik betrapt was bij iets onzedelijks. ‘Nee, nee, in elk geval niet in de beeldende kunst.’ Die woorden probeerde ik ook met die aanhalingstekentjes uit te spreken. Het is blijkbaar algemeen bekend dat kunstenaars niet in staat zijn collectieve opstalverzekeringen af te sluiten, laat staan dat ze huizen kunnen kopen en verkopen.
De notaris wees naar mijn handen. ‘Ik dacht het eventjes… Maar waarschijnlijk bent u al aan het klussen in uw nieuwe huis?’ Nu begreep ik het. Er zat witte verf aan mijn handen, zoals er terwijl ik dit schrijf oranje vlekken op zitten van de beits waarmee ik een tuinhuisje heb ingesmeerd.
Is kunstenaar een stompzinniger beroep dan notaris? Dat valt allemaal nog te bezien. Ik heb die dag twee notarissen achter elkaar gesproken. Na die met de ‘kunstenaar’ boven zich zaten we als kopers van ons nieuwe huis tegenover een man die kantoor hield aan het Lange Voorhout. Het rituele krabbeltjes zetten vond plaats in een toonzaal met oude schilderijen. De notaris droeg een zegelring. Voor zo’n entourage betaalden we dan wel driehonderd euro meer dan voor die met de ‘kunstenaar’ boven zich.
Die zegelringdrager had ik eerder die week een mailtje gestuurd over iets praktisch. ‘Ik heb hedenmorgen nog contact met de bank gehad’, schreef hij terug, ‘die mij beloofde vandaag de stukken te zenden. Thans heb ik echter nog niets ontvangen.’
Waarvan akte. Hoewel ik in deze toonzaal nergens een computer zag – er stond alleen een bureau met inktpot en vulpen erop; dit ceremoniezaaltje was kortom louter façade; het echte werk gebeurde ergens in een kantoortje achterin – geloof ik dat notarissen een software-tooltje hebben dat alle uitgaande mailtjes eerst door een filter gooit dat ‘nu’ automatisch door ‘thans’ vervangt en meer van zulke reviaanse grollen uithaalt. Ik moest er een beetje om lachen. Het notarissentaaltje lijkt op het werk van studenten, die bij een schrijfopdracht subiet in een kramp schieten en overal ‘echter’ schrijven waar ze ‘maar’ bedoelen, en het hebben over ‘de fiets, welke ik in de tuin plaatste…’ et cetera.
Van die studenten begrijp ik het wel. Die hullen zich in dat taaltje zoals anderen in een te net pak: onzekerheid, plus het verlangen jezelf in een hoger sociaal milieu in te vechten. Wie echt belangrijk, voornaam of nobel is kan juist normaal praten en in spijkerbroek verschijnen (‘een goed overhemd en gepoetste schoenen, dan is een man perfect gekleed’, vertelde een kleermaker in Florence eens).
Ook deze notaris vulde het toebedeelde halfuurtje met geoudehoer waar Gods zegen op rust, en daarna was het huis van ons. Het is een echt huis, met kelder en voor- en achtertuin, waar mijn werkkamer op uitkijkt. Geen potentiële ‘kunstenaars’ boven of onder ons, het is Een Eigen Huis.
Dit is het eerste wat ik in die werkkamer schrijf (het eerste wat wezenlijk van belang is, bedoel ik). Aan de overkant, voorbij de tuinen, zag ik in het raam steeds een jonge vrouw die iets raars deed met haar handen, waarbij ze in trance leek. Waarschijnlijk bedreef ze tai chi of zoiets. Alsof er nog geen ellende genoeg is in de wereld. Maar toen ik nauwkeuriger speurde, ontwaarde ik in het duister tussen haar tai chiënde handen een instrument. Het was een harp. Toch nog een kunstenaar, en harp speel je nu eenmaal uitziend over een tuin. Naakt, uiteraard, maar daarvoor ontbreekt het haar jammerlijk aan talent. Sterker nog: toen ze mij tussen deze alinea’s door peinzend en licht melancholiek uit het raam zag kijken, trok ze bruusk haar beige gordijntje dicht. Podiumvrees.
Hiervóór was dit een babykamertje. Sorry, overbuurvrouw. In dit vak moeten we nu eenmaal aan de tuinkant werken en regelmatig licht melancholiek naar buiten turen. Een leuke dame om te zien, maar ze is ‘kunstenaar’. Gelukkig hoeven we geen gezamenlijke opstalverzekering af te sluiten.