Edvard Munch, Twee meisjes bij een appelboom, 1905. Olieverf op doek, 111 x 131 cm © Museum Boijmans Van Beuningen

Ik kon niet ophouden met kijken naar Munch zijn kleurige en vooral groene schilderij. Het zit vol vreemde wendingen in zijn figuratieve opzet. Eigenlijk, dacht ik te zien, is het een figuratie van fragmenten die op de manier van een collage in elkaar is gezet. Zulke voorbeeldige voorstellingen, meisjes in een tuin (bloemen, wellustig groen, zomerse figuren in de zon) waren typisch in het repertoire van de impressionisten die in de vrije natuur op zoek waren naar frisse overdaad van geurige kleur. Zij konden die ook, Renoir of Monet, los en vrij en zwierig schilderen: beweeglijke kleuren voortbewogen door stralend zonlicht. Maar wat mij in dit schilderij van Munch opvalt is de stugheid waarmee het geschilderd werd.

Er zijn drie hoofdmomenten: de twee meisjes of jonge vrouwen die daar zondags naast elkaar staan, dan de groene achtergrond en omgeving van de tuin, ten slotte dicht vooraan de dunne vertakking en witte bloesems van een jonge, sierlijke appelboom. Dat zijn drie motieven die in een schilderij van Renoir in een vloeiend beweeglijke figuratie en samenhang van kleur zouden zijn samengevallen. Bij Munch lijkt elk motief weer een aparte waarneming. Ik zie een verschillende benadering bij de figuratieve vormgeving, misschien zelfs ook, hier en daar, verschillen in handschrift.

Het licht, dat hangt tussen groen en geel, zacht als boter

Ik denk dat het schilderij begon met het staan op die plek van de jonge vrouwen. Die met de lange donkerblauwe rok staat tegen het midden van het doek. Zij was de eerste die daar stond: statig en ernstig als de centrale gestalte. Het blauw van haar rok is de ernstigste kleur in heel het tafereel. Zij, de oudste van de twee vrouwen, staat ook het meest frontaal in beeld. De jongere vrouw, het blonde meisje, is ietwat voor de oudere geplaatst, met een bijna onmerkbare draaiing naar rechts. Ook lijkt het of de vrouw met de blauwe rok het meisje in rood en roze (meisjesachtig) vóór zich heeft gezet om haar beter te laten zien. Ze staan stil en recht, de vrouwen. Hun figuren zijn met rechte penseelstreken geschilderd. Hun contour is streng, met name vergeleken met het beweeglijke groen en geel achter in de omgeving in de tuin waar het kennelijk waait.

Het zou kunnen dat terwijl Munch doende was de twee vrouwen te schilderen hij ook al begon de eerste kleuren te verdelen in de ruimte van de tuin. Hier en daar vast wat vegen groen. Wat hij daar nodig had was een belichting, een licht in de kleuren dat af zou stralen op de gestalte van de twee vrouwen. Die met de donkere rok staat in groen gras. Die kleur is fris. Het is een koel contrast. Langs de lijn van haar blauwe rok en witte bloes heeft hij een groenig geel licht gemaakt. In het groen van de tuin is dat, langs de donkerblauwe lijn van de rok, de lichtste kleur daar. Het is een contrast dat het licht verheldert. Munch is werkelijk een meester in uitgekiende beeldbelichting. Onder in het schilderij zien we ineens een vlammend geverf met roze verf.

Het buigzaam krullige groengeel in de tuin is nu eens los en licht geschilderd, dan weer donkerder in toon, een deinend borduursel van wuivend groen. In dat groen kruipt een stevig roze naar binnen dat lijkt te vlammen. Dat is in het weefsel van kleuren een plotselinge wending. Het licht op die plek verandert ook. In het groen begint zich een rossige gloed te mengen. Munch gebruikt die wendingen ook. Ze worden zijn methode. Op de plek waar die roze kleur verschijnt, een stuk tuinpad in een licht dat rood werd bij zonsondergang, staat het meisje met de helderrode rok. Ze heeft glanzend bruine laarzen aan. Er is roze glans om haar gestalte. Zo zijn de twee jonge vrouwen samen een strakke figuur apart in de opzet van het schilderij. Hun vorm is rozig helder aangelicht. In de groene omgeving van de tuin is het licht, dat hangt tussen groen en geel, zacht als boter. Het handschrift in de verf is smeuïg. Rond de ranke takken van de appelboom, en de vlokkig witte bloesems, is het licht eerder spits en puntig.

Het schilderij, zei ik, is weloverwogen als een collage in elkaar gezet uit losse fragmenten van waarneming. Die werden in verf bewerkt en hebben zich dan in kleur verstevigd. Fragmenten bewogen traag. Daarom zijn schilderijen van Munch vaak zo eigenaardig stug. Het zijn constructies van waarnemingen van stukken werkelijkheid: stukken figuur die statig gestalten worden, stukken kleur die flarden licht worden. Al die waarnemingen komen in een schilderij samen als taaie fragmenten. Er zit geen zwierige vlotheid in Munch’s schilderen. Het bewegen van verf gaat eerder zwaar. Het kijken ernaar gaat ook langzaam, alsof er hier en daar tussen de figuratieve fragmenten interrupties van ruimte zitten. Hun realisme is kortaf en hard, zoals schrale teksten zijn van Samuel Beckett. Heel vaak staat er, bij zijn toneelaanwijzingen, aangegeven: pauze, met nadruk, lange pauze. Even stil en geduldig nadenken over wat gezegd wordt. Dat is daarmee bedoeld. In Munch’s geschilderde constructies merken we, vrijwel ongemerkt, ook zulke vreemde remmingen in het verloop van hun voorstelling. Wachten, langzaam, nog eens kijken, staat daar. Het moderne realisme is intens en dwars.