In 1854 schrijft Richard Wagner aan Franz Liszt: ‘Omdat ik in het leven nog nooit het werkelijke geluk van de liefde gekend heb, wil ik voor deze mooiste aller dromen een monument oprichten, waarin van begin tot eind de liefde echt ten diepste helemaal ervaren wordt.’

Hij zet zich datzelfde jaar nog aan het schrijven van wat volgens velen zijn beste opera zal worden: Tristan und Isolde. De vraag is natuurlijk of je wel een ‘monument voor de liefde’ kunt schrijven, als je deze zelf nooit gekend hebt? Maar zie, de hulp van de muzen komt dat jaar uit twee verschillende hoeken. De ene heeft de gebogen gestalte van de intens aan het leven lijdende filosoof Arthur Schopenhauer, die de ontkenning van de wil en de lust als enige verlossing van het menselijk lijden ziet. De andere komt in de lieftallige gedaante van een Duitse dichteres, salonhoudster én, geen onbeduidend detail, echtgenote van de rijke textielhandelaar Otto Wesendonck. Haar naam is Mathilde Wesendonck en haar valt de eer te beurt die eerste, echte grote liefde in het leven van de componist te worden. Toeval of strategie? Overvalt ‘de grote liefde’ je, of moet je die ‘mooiste aller dromen’ ook echt willen? Het mag weinig romantisch klinken, maar zeker is dat Wagner deze liefde wilde, ware het alleen maar omdat hij ook deze opera wilde schrijven.

Wagner leerde het echtpaar Wesendonck in Zürich in 1852 kennen toen zij een concert van de Allgemeine Musikgesellschaft bezochten, waar hij de dirigent was. Het was dus blijkbaar geen liefde op het eerste gezicht, getuige de brief die hij twee jaar later aan Liszt schrijft. Maar wat niet is, kan nog komen, en (ik geef toe, een tamelijk onschopenhaueriaanse gedachte): waar een wil is, is een weg! Behalve een grote liefde had de armlastige componist ook nog een onderkomen nodig. In 1856 weet de inmiddels tot over haar oren verliefde Mathilde haar echtgenoot, en tevens groot bewonderaar van Wagner, ertoe over te halen een vakwerkhuis op het terrein van zijn nieuwe villa in Zürich te laten bouwen, dat hij aan de componist ter beschikking stelt. Twee vliegen in één klap! Het is hier waar Wagner aan Mathilde zijn libretto van Tristan und Isolde voorleest, en waar hun liefde tot welhaast mythische proporties opbloeit. Hier, in het door Wagner genoemde ‘Asyl auf dem Grünen Hügel’, worden dagelijks met hulp van het personeel talloze liefdesbrieven en bloemen bezorgd. Hier zet ook Mathilde, geïnspireerd door de liefde én het libretto, of omgekeerd, zich aan het schrijven en maakt de vijf verzen die eind 1857 door Wagner op muziek worden gezet, en sindsdien de Wesendonck-Lieder zijn gaan heten. De muziek voor deze gedichten zal overigens de opmaat naar de muziek van Tristan und Isolde worden. Zo wordt de muziek van het lied Träume de kiem van het schitterende liefdesduet uit het tweede bedrijf en wordt het lied Schmerzen het openingsakkoord van datzelfde bedrijf.

Het zijn liefdesgedichten die allemaal het perspectief van de verlaten geliefde, oftewel de onherroepelijke teloorgang van de liefde hebben. In Traüme heeft de ik weliswaar ‘wunderbare Traüme’, die haar het paradijs aankondigen en haar vertellen alles te vergeten en er slechts één te herdenken, maar deze zelfde dromen, die ‘als voorjaarsbloemen uit de sneeuw herrijzen’, vallen uiteindelijk als herfstbladeren op het graf neer. Zodra de liefde geboren en, belangrijker nog, ‘genoten’ wordt, wordt ook de dood van de liefde reeds aangekondigd. Daarom, zo luidt het onderliggende thema, is het beter de geliefde op het hoogtepunt te verlaten, zodat de liefde zelf nooit sterven kan. Daarom is het beter het verlangen naar de geliefde te sublimeren, de wil en de verlangens te ontkennen, om zo de liefde schadeloos te kunnen stellen.

Het is, in een notendop, ook het liefdesverhaal van Wagner en Mathilde, dat door de componist in 1858, weliswaar onder grote druk van echtgenote Minna, afgebroken wordt, opdat zij voor eeuwig voort kan leven en ‘niemand dan verliezen zal’, zoals het in zijn afscheidsbrieven heet:

‘Mijn kind, door de laatste maanden is mijn haar bij de slapen duidelijk grijs geworden; in mij is een stem te horen, die met grote kracht mij naar de rust roept, de rust, een verlangen dat ik lange jaren geleden al in mijn Vliegende Hollander voelbaar maakte. Alleen een oprechte, uitzonderlijke vrouw kon hem dat tehuis bieden.

Laat ons deze wonderschone dood eerbiedigen, waarin al onze lusten en verlangens opgaan, en verstillen. Laat ons zalig daarheen-sterven, met rustige, heldere blik, met de heilige glimlach van zuivere overwinning. En: niemand zal verliezen, wanneer wij – triomferen! Vaarwel, mijn lieve heilige engel! Vaarwel! Liefste! Ik neem in vrede afscheid. Waar ik ook ben, daar zal ik steeds geheel de jouwe zijn. Probeer het Asyl voor mij te bewaren. Tot weerziens, liefste ziel van mijn ziel! Vaarwel! Tot weerziens! It must be so!’

It must be so. Voor de liefde of voor de opera? Want Wagner wilde zijn monument aan de liefde, zijn Tristan und Isolde schrijven, en ‘een nog lang en gelukkig leven’ met Mathilde zou hem daarbij niet geholpen hebben. Dat de liefde pas ten volste genoten en ten diepste ervaren wordt als de geliefde dood of verlaten is, is een oeroud thema in de poëzie. Denk aan Laura van Petrarca, denk aan Héloïse en Abélard, de Hoofse poëzie, denk aan Romeo en Julia of uiteraard: aan Tristan en Isolde. Ook na Wesendonck en Wagner zal dit thema nog heel vaak gebruikt worden, bijvoorbeeld door Rilke – ‘denn die verlassene lieben besser’, of, dichter bij huis, door Jacques Perk, in zijn sonnetten aan Mathilde, die misschien niet geheel toevallig deze naam dragen. De verlaten geliefden lieven beter, omdat hun verlangen niet bevredigd wordt en hun liefde daarom geen einde kan nemen. De grote liefde verdraagt geen geïnstitutionaliseerde vorm, omdat deze liefde zo alomvattend en grenzeloos is dat die niet binnen maatschappelijke beperkingen geleefd kan worden.

De enige mogelijkheid van het leven en voortbestaan van de liefde ligt daarom in het afscheid van de geliefde. Het afscheid wordt door Wagner in zijn brief dan ook niet als eindpunt gezien, maar, zoals wel meer in mystieke tradities, als begin van een ander, beter leven, waar de geliefden werkelijk met elkaar herenigd kunnen worden. Sehnsucht en Todessucht, Eros en Thanatos, lopen hand in hand.

In Tristan und Isolde grijpt Wagner op deze mythische, bij leven onmogelijke en hevig gepassioneerde liefde terug. Hij baseert zich op het middeleeuwse script van Gottfried von Strasbourg, die eveneens de nadruk legt op de nietsontziende kracht van de liefde, die geen maatschappelijke wetten verdraagt. Tristans liefde voor Isolde is zo groot dat hij zelfs zijn eigen koning, aan wie Isolde is toevertrouwd, wil bedriegen. Er is wel eens geopperd dat Wagner in zijn Tristan und Isolde wilde laten zien hoe desastreus de strikte seksuele moraal van zijn tijd was. Zijn Tristan vecht niet zozeer tegen de koning, als wel tegen de sociale orde, de strenge burgerlijke moraal, die mensen in het gareel van het huwelijk houdt en elk uitstapje daarbuiten verbiedt, op straffe van verbanning en verstoting. Onnodig te zeggen hoezeer hier Wagners eigen verhaal verteld wordt. Hij probeerde Minna nog ervan te overtuigen dat je op verschillende manieren van iemand kunt houden en dat zijn liefde voor Mathilde die voor haar niet in de weg zou staan. Wagner was kortom een vroeg voorstander van de ‘poly-amorie’, zoals dat tegenwoordig zo mooi heet, maar Minna, de klassieke jaloerse echtgenote par excellence, wilde van deze in haar ogen immorele kletspraat niets weten.

Als zij in 1858 een liefdesbrief van Wagner aan Mathilde onderschept, stelt ze hem dan ook voor de keuze: je verlaat haar of mij. Wagner kiest voor het eerste. Hij neemt afscheid van Mathilde en reist alleen door naar Venetië, waar hij verder aan Tristan und Isolde zal werken. Jaren later zal hij aan Mathilde schrijven: ‘Dat ik de Tristan heb kunnen schrijven, dank ik aan u, uit het diepste van mijn ziel en in alle eeuwigheid.’

In alle eeuwigheid, want hun liefde zal immers eeuwig kunnen voortbestaan omdat ze voortijdig werd beëindigd. Pas in het afzien van de liefde, in het negeren van de wil, in het opgeven van het verlangen naar de ander, blijft de liefde in stand en kan deze niet verloren gaan door gewoonte, sleur, machtsstrijd, aanpassing of inbedding in de sociale orde. De prijs voor deze even hoofse als schopenhaueriaanse zienswijze was evenwel hoog: een leven zonder de geliefde. De beloning was, zeker voor ons, navenant: Wagners meesterwerk, de opera Tristan und Isolde.