De plaat is nog altijd moeilijk om aan te zien. Een jonge vrouw, bijna geheel naakt, wordt overvallen door drie geüniformeerde kerels. Haar blanke lichaam steekt kwetsbaar af tegen het donkerblauw van hun uniformen. Zij is het – negentig jaar geleden – nog jonge land Servië. De twee mannen zijn Duitsland en Oostenrijk. De man die haar dreigt te doden is koning Ferdinand van Bulgarije. Wij kijken nu anders tegen Servië aan dan in oktober 1915. Maar we kunnen ons nog altijd goed voorstellen hoe erg het is als een klein land wordt verkracht onder leiding van een aantal grootmachten.

Verbazend is het dat deze plaat werd getekend door Jan Sluijters (1881-1957), die we vooral kennen van kleurrijke portretten, aantrekkelijke interieurs en soms exotische naakten. Toch heeft diezelfde Sluijters in de vijf jaar tussen 1915 en 1919 niet minder dan 78 mooie en gruwelijke platen getekend voor het weekblad De Nieuwe Amsterdammer. Bij eenderde van die «Mosgroenes» werd een aparte lithografie van Sluijters cadeau gedaan, door hem direct met verf of vette stift getekend op de steen waar de afdrukken van werden gemaakt. Nog meer prenten (93) en vaak nog mooiere tekende Piet van der Hem (1885-1961), in die tijd ook een beroemd portretschilder. Van der Hem wist de mogelijkheden van een of twee kleuren en van het wit van het papier razend knap te benutten. Een andere, in die tijd even gewilde kunstenaar, Willie Sluiter, maakte 43 platen, meestal meer anekdotisch.

Het is bijzonder dat drie modieuze salonkunstenaars zich er vijf jaar lang op toeleggen met de goedkope en democratische lithografietechniek te tekenen over onderwerpen als de gruwelijkheid van de Eerste Wereldoorlog, de ellende van distributie, armoede en honger, de onttakeling van Duitsland en, vanaf 1917, het revolutionaire gloren in Rusland. Hun enorme productie uit die jaren van in totaal meer dan tweehonderd platen is in het vergeetboek geraakt. Nu hebben negen Groningse studenten er een kleine, maar mooi vormgegeven tentoonstelling aan gewijd, die tot en met 17 maart op werkdagen gratis te bekijken is in een expositiezaal in het universiteitsgebouw. Er is een informatieve, uitzonderlijk in elkaar geknutselde losbladige catalogus bij. De tentoonstelling heet Bespottelijk, maar bespottelijk zijn deze sterke, vaak wanhopige platen allerminst.

De aanleiding tot dit project is tamelijk triviaal. Het Museum Smallingerland in Drachten kreeg in 1977 dertig van deze prenten van beeldend kunstenaar Sierd Geertsma. Ze werden keurig ingelijst, maar wat moest er in ’s hemelsnaam mee gebeuren? Gelukkig heeft het museum sinds enige jaren een samenwerkingsverband met het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. De studenten van Jan de Jong keken eerst vreemd aan tegen de onbekende prenten. Wat moesten ze met deze vaak afschuwwekkende beelden, waarin de oorlog wordt voorgesteld als een vraatzuchtige baby of een ijzig skelet met bloed aan de knokige handen? Ze gingen zich echter in de context verdiepen en hoorden verhalen van verzamelaar en antiquair Louis Putman uit Amsterdam, kenner van de linkse pers uit de eerste helft van de twintigste eeuw. En ze kregen extra platen te leen van galerie Griffioen Grafiek in Hilversum, gespecialiseerd in spotprenten. Zelf kon ik ze informatie verschaffen over de geschiedenis van «De Groene» en van de alternatieve Mosgroene van Henri Wiessing, die tussen 1915 en 1919 de opdracht gaf voor de prenten.

Henri Wiessing is een jonge journalist, correspondent van het Algemeen Handelsblad in Parijs, wanneer hij in 1907 De Koo opvolgt als redacteur van het progressieve weekblad De Amsterdammer, in de wandeling ook toen al De Groene genoemd, naar de blauwgroen gekleurde omslag met advertenties. Wiessing, die eigenlijk meer in cultuur dan in politiek geïnteresseerd is, raakt gegrepen door de ontwikkeling van het socialistische denken. De uitgevers van De Groene verwijten hem dat hij te weinig belangstelling heeft voor de binnenlandse politiek en ze eisen in januari 1914 dat er een politiek redacteur naast hem wordt benoemd, die het blad uit een al te linkse koers kan houden. Wiessing weigert dat. Hij houdt vast aan de onafhankelijkheid van de redactie en kan erop wijzen dat de oplage van het blad en de advertentiebezetting onder zijn leiding flink zijn gegroeid.

Maar in de zomer van 1914 hoort Wiessing dat er door de uitgever deftige heren worden benaderd om zijn taak over te nemen. Hij begint daarom aan de voorbereidingen van een eigen weekblad, De Nieuwe Amsterdammer. Bijna alle medewerkers gaan met hem mee. Een uitzondering is Johan Braakensiek, die dan al meer dan dertig jaar de, apart van De Groene gedrukte, lithografieën tekent. Stijve, allegorische prenten, direct op de steen getekend, waarin binnen- en buitenlandse politieke gebeurtenissen worden becommentarieerd. De platen zijn in hun tijd zeer populair. Ze zijn nu voor ons vaak onbegrijpelijk geworden, ze gaan over politieke incidenten die ons niet meer interesseren. Wiessing vindt het niet zo erg om hem te moeten missen. Hij vindt hem een brave, kundige man, die echter nooit een eigen idee heeft en alleen optekent wat er in de wekelijkse «platenvergadering» wordt besloten.

Wiessing maakt vanaf het begin in januari 1915 van de nieuwe Mosgroene een levendig, aantrekkelijk blad. Met uitzonderlijke medewerkers als Matthijs Vermeulen voor muziek, W. Steenhoff (de ontdekker van Van Gogh) voor beeldende kunst, Annie Salomons en Frans Coenen. De omslag was matter groen dan die van de officiële Groene, vandaar de bijnaam «Mosgroene».

Inhoudelijk verschillen de twee Groenes aanvankelijk echter niet zo sterk. Dat heeft te maken met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in de zomer van 1914. Beide bladen zijn evenzeer gekant tegen de oorlog en vóór behoud van de Nederlandse neutraliteit. Daarom is in de eerste twee jaar het verschil vooral te zien in de politieke prenten. Wiessing weet in 1914 een jonge kunstenaar aan te trekken, Piet van der Hem. Hij behoort tot de «luministen», die snel en met heldere kleuren de sensatie van het licht probeerden te vangen. Van der Hem schildert modieuze plaatjes, maar ook beelden van het Amsterdamse volksleven en Wiessing ziet méér mogelijkheden in hem, al vindt hij hem ook een «salonjonker om te zien». Aanvankelijk zijn de prenten van Van der Hem nog enigszins anekdotisch, niet zo heel anders dan die van Braakensiek. Maar als het in de loop van 1915 Van der Hem te veel wordt om elke week in zijn eentje een grote prent te tekenen, vinden ze Jan Sluijters, en later Willie Sluiter, bereid met hem af te wisselen. In 1916 en 1917 nemen de drie schilders elk precies een derde van de platen voor hun rekening.

Vooral de invloed van Jan Sluijters is overweldigend. Hij is dan al een gevierd, maar controversieel kunstenaar, die door de traditionele kunstwereld «immoreel» wordt gevonden vanwege zijn voor die tijd vernieuwende, voor ons gematigd expressionistische, zeer aangename, maar soms ook ongegeneerd hedonistische en erotische schilderijen. Sluijters brengt een zwier en een directheid in die het werk ver boven het allegorische en rebusachtige dat politieke prenten in deze tijd kenmerkt, uittillen. Hij tekent niet mooi of aangenaam, maar hard en bloederig. Het doet nu nog pijn te kijken naar deze wanhopige aanklachten van een man die van het leven weet te genieten en die zich keert tegen een oorlog die al het leven, al het mooie, zelfs de liefde, de schoonheid van de vrouwen en de onschuld van de kinderen vernietigt.

Sluijters’ voorbeeld inspireerde Piet van der Hem en vooral diens platen blonken uit in directe zeggingskracht en een ongeëvenaard gebruik van kleur en het wit van het papier. Er zijn maar één of twee drukgangen mogelijk, de kunstenaars moeten zich tot één of hoogstens twee kleuren beperken. Vooral Van der Hem maakt daar een vaak overweldigend gebruik van. Willie Sluiters blijft daar enigszins bij achter (soms zie je duidelijk dat hij zijn ideeën net als Braakensiek door de redactie krijgt aangereikt), maar in het geheel vormen de drie kunstenaars een collectief van schilders die elkaar zozeer beïnvloeden en aansteken, dat het op het eerste gezicht soms moeilijk is hun werk uit elkaar te houden.

Aan de Mosgroene en de samenwerking van deze drie jonge kunstenaars komt na 1917 snel een einde. De Russische Revolutie in oktober 1917 betekent een enorm breukpunt. Wiessing kiest unverfroren voor de revolutie van de Bolsjewieken, die door de oude Groene wordt verafschuwd. Ook in de prenten worden de gebeurtenissen aanvankelijk met enthousiasme begroet. Willie Sluiters ziet in maart 1917 het licht uit Rusland komen: vrijheid, rechtvaardigheid en democratie verschijnen als sterren boven de loopgraven. In september 1917 tekent Piet van der Hem een van zijn mooiste platen. We zien de tsaar naar Siberië trekken, de weg die zoveel honderdduizenden vóór hem zijn gegaan. De prent is bijna geheel wit, een ontmoedigend klein groepje trekt door de witte sneeuw. Uiteindelijk zal het lot van de Romanovs nog veel grimmiger zijn.

Wiessing wordt van alle kanten aangevallen op zijn «saloncommunisme», waarbij voor de één de nadruk ligt op «salon» en voor de ander op «communisme». Beide is waar. De adverteerders lopen weg, de oplage daalt snel en het blad wordt tot Wiessings eigen afgrijzen steeds meer een klein, christelijk-revolutionair blaadje, dat wordt volgeschreven door Bart de Ligt en Clara Wichmann. In 1920 houdt het op te bestaan en ook de herinnering aan de Mosgroene verdwijnt.

De tekenaars steunen de koers van Wiessing nog een tijd lang. Willie Sluiter tekent hoe Lenin de Hollandse rentenier de knoet doet voelen en Van der Hem tekent in november 1918 nog hoe de oude Onze Lieve Heer zich ten einde raad ook maar ter beschikking stelt van een arbeiders- en soldatenraad. Toch haken in de loop van 1918 eerst Willie Sluiter en dan ook Piet van der Hem af. Jan Sluijters blijft nog tot in 1919 tekenen. In de catalogus wordt gesuggereerd dat hij vooral kunstenaar was en niet geïnteresseerd in de inhoud. Het is denkbaar, misschien had Sluijters ook minder te vrezen voor zijn goede naam en status als kunstenaar. In de loop van 1919 is er geen geld meer voor aparte prenten.

Ook voor Sluijters was de Mosgroene een afgesloten periode, een uitbarsting van politiek engagement. Heel cynisch zou je kunnen zeggen dat de kunstenaars ook in die tijd modieus zijn gebleven, toen socialisme, pacifisme en revolutie nu eenmaal in de mode waren. Maar hopelijk worden hun prenten en de Mosgroene na deze vrij bescheiden tentoonstelling niet onmiddellijk weer vergeten, maar zullen ze in de toekomst nog eens te zien zijn in een bredere context van politieke spotprenten uit die tijd en in internationaal verband. Er ligt een boeiende en aanstekelijke beeldende geschiedenis braak.

=

Bespottelijk: Spotprenten ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. T/m 17 maart in het Harmoniegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen (geopend di-vrij 12.00-17.00 uur). Van 25 maart t/m 14 mei in Museum Smallingerland in Drachten

(di-za 11.00-17.00 uur; zo 13.00-17.00 uur). Informatie: spotprent@gmail.com