
Over Maria Lassnig wil ik het nog even hebben. Toen zij en Marisa Merz op de laatste Biënnale in Venetië met een speciale oeuvreprijs werden onderscheiden, kon je in de pers lezen dat dat eens tijd werd. Beide kunstenaars waren op leeftijd, geboren in respectievelijk 1919 en 1926, en hadden dus al een aanzienlijk oeuvre achter de rug. Gesuggereerd werd echter dat hun opmerkelijke kunst jarenlang eigenlijk was verwaarloosd – omdat het vrouwen zijn, werd gezegd. Toen Maria Lassnig kort geleden stierf, kon je hetzelfde horen. Misschien is er iets waars aan, hoewel ik me niet herinner dat ze daarover klaagde, over gebrek aan aandacht. De wereld is echter zoals die is. En in die wereld worden vrouwelijke kunstenaars door hun mannelijke collega’s en concurrenten, onbewust natuurlijk, onderdrukt, zeggen sommigen.
Waar of niet, vrouwen maken een ander soort kunst dan mannen. In de vormgeving van hun werk zijn ze bijvoorbeeld aarzelender en omzichtiger terwijl de schilderijen van mannen veel resoluter en steviger ogen. Bij Maria Lassnig zit dat in een unieke, onverwisselbare kleurgeving. Toen ik begin jaren tachtig voor het eerst met haar werk in aanraking kwam, was ik vooral geïntrigeerd door die kleuren. Zulke bevende, vale kleuren bracht, voorzover ik wist, toen niemand bij elkaar. De figuren waren bleek roze binnen lijnen van donkerder roze, tegen lila aan, en ook met blauw. Bevende schakeringen – van kleuren die in zulke combinaties dun en licht werken, met weinig gewicht. Een veel voorkomende steunkleur (omgeving en achtergrond) is dan een onbeschrijflijk soort giftig groen, met blauw erin. Soms komt dat groen in de buurt van turkoois. Roze en turkoois, dat is optisch een uiterst nerveuze combinatie die nooit vastigheid vindt zoals blauw en rood. Het is dus een uiterst typisch chromatisch handschrift waarin een beeldende thematiek tot vorm komt die eigenlijk even nerveus is in karakter. Dat is wat zij is: al die jaren dat ze werkt ‘is er niets veranderd aan het feit dat ik bij het schilderen en tekenen van dezelfde realiteit uitga: het fysieke van de lichaamsbeleving’, zo vatte ze het samen. ‘Iedere plek van het lichaam kan, door zich ervan bewust te worden, tot leven gewekt worden: de knie kan gaan tintelen, de rug wordt een vibrerend vlak, de neus een heet gat, de benen tot schroeven.’ Dat betekent dat haar werk heel direct en persoonlijk is, dus intiem en wankelmoedig bij het neurotische af. Is dat dan een typisch vrouwelijke ervaring van lichamelijkheid?

In het schilderij Jungfrau mit Stier zien we, in een dunne kleurigheid, een lilaroze vrouw op een stellage liggen waarbinnen een stier vastgezet staat. Achtergrondruimte: donkergroen turkoois. Ik heb geen idee wat dit schilderij precies betekent. Maar zou het een typisch vrouwelijke ervaring van lichamelijkheid zijn? Bij nader inzien ligt de vrouw (zeker een versie van Maria Lassnig) niet op de stier. Ze hangt erboven. Een precair lichaam eigenlijk zonder gezicht. De kunstenaar heeft schilderkunst omschreven als Intuitionsinstrument en ik herinner me dat ze over schilderen ook gesproken heeft als denken met de ogen. Dat alles duidt, denk ik, op een omzichtigheid (ook een tederheid misschien) die ik me bij de macho Picasso niet kan voorstellen. Die beschouwt vrouwen van buitenaf.
Stel dat Maria Lassnig zich uit haar herinnering de maagdelijkheid herinnert en die uitdrukt in de tegenstelling met een stier, die er met zijn bleke lichaam en in een zachtrode tekening trouwens niet eens erg vervaarlijk uitziet. Het schilderij is vreemd intiem: de vrouw hangt boven een lieve stier. Wat ik bedoel is misschien te zien door het schilderij te vergelijken met een veel dramatischer werk van A.R. Penck, Ole njet. Die vergelijking kan verder zonder commentaar blijven. Het schilderij van Penck is inderdaad resoluut in zijn uitdrukking. Het rood werkt als een vuist. Ondertussen is Jungfrau mit Stier op geen enkele manier een sentimenteel werk. Maar in de uitdrukkingswijze (tekening, kleurstelling) is er vrijwel geen hardheid, maar wel een zorgvuldige precisie in al die wankelmoedige formuleringen. Ook Joan Jonas, over wie ik het vorige week had, gebruikt haar lichaam in performances. Daarin treedt het lichaam op in poses en bewegingen die sculpturaal van karakter zijn. Ze probeert die objectief waar te nemen, wat in haar werk leidde tot het maken van videoregistraties. De manier waarop ze het lichaam gebruikt als bron van ervaringen is bij Maria Lassnig veel ingetogener van aard, onzekerder en nerveuzer. In de schilderijen zie je haar het lichaam zien en de lijfelijkheid ervaren (in allerlei intensiteiten), maar omdat die sensaties binnen in haar geest plaatsvinden blijft de communicatie ervan, in schilderijen, iets ondoorgrondelijks. Anderzijds, omdat niets letterlijk is, is wat wij te zien krijgen toch ook helder. Ik weet eigenlijk nooit precies wat een schilderij in detail voorstelt, maar de ambivalentie en de intimiteit ervan zijn onvergetelijk. Is die intimiteit dan typisch vrouwelijk? Gelukkig dan maar.
PS Voor geïnteresseerden: Maria Lassnig, Der Ort der Bilder, catalogus van de Neue Galerie Graz, 2012
Beeld: (1) Maria Lassnig, Jungfrau mit Stier, jaren tachtig. Olie op doek, 146 x 205 cm (Stedelijk Museum Amsterdam). (2) A.R. Penck, Ole njet, 1995. Olie op doek, 300 x 300 cm (Stedelijk Museum Amsterdam).