‘Hitler is dood en hij had beloofd mij te zullen vernietigen. Maar ik luister naar een merel, die op een tak van een boom in de tuin zit te fluiten.’ En: ‘Zouden we ons levenslot niet in handen kunnen nemen en ten goede wenden? Door iets te doen, iets te veranderen in deze wereld? Zeg jij het, fluitende merel.’

De Duitse tweeling Anna Lotte wordt ergens in het Interbellum op zevenjarige leeftijd uit elkaar gehaald. Anna moet gaan werken op de boerderij van een oom. Ze trouwt een jongen die als SS-officier aan het Oostfront sneuvelt. Lotte verhuist naar een Nederlands gezin, en vormt een duo met een joodse barpianist, die wordt vergast. De beide vrouwen zien elkaar (in de roman) als bejaarden terug in een kuuroord. Via een ingreep van bewerkers Frank Ketelaar en Kees Prins ontmoeten de meiden elkaar in de vroege zomer van 1945 in Nederland. Anna zit als vermeende moffenhoer in een interneringskamp van de Binnenlandse Strijdkrachten. Lotte woont in de buurt. Zij kan haar tweelingzus redden van een weggefrommelde, standrechtelijke pseudo-executie.

Deze ingreep is een meesterzet. De oorlogswonden zijn vers, de afkeer die Lotte heeft van haar ‘meeloperszus’ Anna is begrijpelijk. En binnen de verwachting van de toeschouwers is die afkeer nog te demonteren, te repareren. Beide meiden hebben immers hun leven voor zich. Hun onschuld zijn ze kwijt, hun hoop niet. De enscenering heeft een episch, gepast afstandelijk karakter, zonder emotionele flauwekul. Geen snotterigheid, eerder nauwgezette observatie van menselijk gedrag. De helderheid van de vertelling heeft in alles prioriteit gekregen. Sprongen in tijd en plaats worden mogelijk gemaakt via de niet-illustratieve en plezierig suggestieve projecties en vormgeving van Tom Schenk.

De regie van Ruut Weissman speelt vernuftig met die vorm. Er wordt tijd genomen, niets wordt afgeraffeld, het ritme is aangenaam van tempo. En als het stil moet zijn, dan wordt het ook doodstil. De ingreep om twee kinderen van zeven te laten kijken naar de jongvolwassen Anna en Lotte, die in die kinderogen ook terugzien hoe het allemaal begon – het is van een eenvoud die bij de stof past. Voor muziek en liederen (Ilse Delange en JB Meijers) heb ik niet doorgeleerd, maar het klinkt in mijn amateur-oren allemaal tintelfris en beweeglijk als de enscenering zelf. Er ligt geen muzikaal eenheidstapijt onder. De liederen meanderen met de dramaturgische lijnen mee, ze zijn vaak in de dialogen opgenomen. Met terugkerende motieven, zoals het lied Want het wordt beter/ beter dan het was, dat deel uitmaakt van zowel de proloog als van het hoopvolle slot.

Iemand riep me na afloop toe: ‘Brecht maakt school.’ Dat is een geestige samenvatting van een sterke theateravond.

De tweeling is tot eind 2015 te zien in het DelaMar Theater in Amsterdam. Daarna op tournee.


Beeld: De tweeling, op de voorgrond Rosa da Silva als Lotte (links) en Hanna van Vliet als Anna. Foto Roy Beusker