Vrij vaak kom ik in mijn schrijverijen (waarin waarnemingen preciezer moeten worden) terug op de vraag of een abstracte vorm als bijvoorbeeld een rechthoek meer bewegingsruimte heeft dan een figuratieve. Dat is de discussie tussen die twee soorten van kunst. In mijn map met dingen nog te doen, zit een bijna wulps schilderij van Abraham Bloemaert: een fraai geplooid landschap is het, zomers van kleur, waarin zich ook nog een Prediking van Johannes de Doper afspeelt. Ik kom er nog eens op terug. In het kader van die rechthoekigheid valt mij nu vooral op dat in dit schilderij vrijwel alles buigt en krult, behalve helemaal links de predikende Johannes zelf. Die staat met harkerige gebaren te oreren, op een heuveltje, opgewonden als een derwisj. Maar let op: van de twee bochtige bomen waarnaast hij staat, buigt de gebogen stam van de ene mooi achter de andere stam langs zodat er op die plek ook nog een patroon van vlekken licht en schaduw ontstaat. De richting waarin een van die bomen verder opwaarts kronkelt is het verlengde van de zwaaiende rechterarm van de prediker.

Verder kijkend zien we zulke bochtigheden overal. Zij geven het landschap een bijzondere, zachte sierlijkheid. Zo maken kunstenaars het zo fraai mogelijk. Hoewel de grilligheid van bomen de verbeelding veel ruimte biedt, is er in figuratieve kunst toch altijd een grens – van die figuratie namelijk. In abstracte kunst kunnen heldere vormen verregaand worden verbogen omdat ze in wezen niets specifieks hoeven voor te stellen. Daarom kunnen ze elke denkbare metamorfose in vorm en kleur ondergaan. Misschien is er wel te veel wendbaarheid zodat bij tijd en wijle het abstracte repertoire onoverzichtelijk dreigt te worden en willekeurig. Kunstenaars van dat idioom (zoals Han Schuil) kijken daarom ook rond in de werkelijkheid om hun abstracte verbeelding alert te houden. Sleur kan anders overal optreden.

Kunstenaars als Han Schuil kijken rond in de werkelijkheid om hun abstracte verbeelding alert te houden

Het schilderij Heat XX is een wonderschone vervloeiing van donkere kleuren: eerst als achtergrond, voordat de verdere figuratie zich ontplooit, een diep in zichzelf verzonken donkerblauw (alsof het de adem inhoudt). In die ruimte hangt, of is daarin neergedaald, iets wat een gestalte lijkt. Het globale schema (patroon) daarvan heeft Schuil gevonden in thermogrammen – dat zijn infraroodregistraties van warmteverschillen in lichamen. Ze worden gebruikt in medische diagnostiek. Omdat concentraties van meer of minder hitte in warme en koele kleuren worden vertaald, openbaren kleuren zich onverwachter: als poreuze vlekken en vloeiende passages eerder dan als hoekig geblokte vormen zoals gebruikelijk in klassieke abstractie, ook in Schuils vroegere werk. Het thermogram van de torso waaruit het patroon van Heat XX is gemaakt is ongewoon voor hem omdat het zo los van bouw is. Een andere versie in rood en wit op muisgrijs (Heat XIV) is zichtbaar gebaseerd op hetzelfde thermogram. Dat is te zien aan het silhouet van de gestalte die er enigermate symmetrisch uitziet. Ook in de invulling met donzige vlekken rood en wit zien we een doorwerking van die symmetrie. De kleuren zijn helder en glad, de verf als nevel gespoten op aluminium.

Ook de vormen in Heat XX hangen in die symmetrie. In de bewerking van het thermogram (het kleurarrangement) heeft Schuil intussen een andere, kartelige contour gevonden voor de gerekte flarden vorm waarin hij de gestalte eerst uiteen liet vallen, en toen weer tot patroon samenvoegde. Dit is nieuw: anders dan een transparante projectie is dit schilderij een impulsief samengestelde collage à la Schwitters. Ik denk dat het die karteligheid van contour was die Schuil deed inzien dat die flarden (grillig als gescheurde stukken papier) nu ook met de kwast geschilderd moesten worden. Het zijn in hoofdzaak twee schrale gestalten, in zwartpaars en groen, opengevouwen als rorschach-figuren. Ze zijn geschilderd met dwarse penseelstreken, los geborsteld, die een wollige oppervlakte teweegbrengen die het licht absorbeert zodat er, in plaats van de strakke glans die we van Schuil kennen, die diepe, donkere gloed kan ontstaan – van sprookjesachtig blauw, paars en groen. Intussen houden lichtere vormelementen (zwarte en witte rechthoekjes en een krans van rode punten rond het hoofd) de gestalte in het beeld omhoog en zwevend.


PS: Deze geheimzinnige schilderijen van Han Schuil zijn de komende weken te zien in Galerie Onrust in Amsterdam.


Beeld: (1) Abraham Bloemaert, Prediking van Johannes de Doper, 1590-1610. Olie op linnen, 139 x 183 cm (Rijksmuseum Amsterdam). (2) Han Schuil, Heat XX, 2014. Lak en alkyd op aluminium 165 x 125 x 3 cm. (3) Han Schuil, Heat XIV, 2014. Lak en alkyd op aluminium, 165 x 125 x 3 cm (Foto’s Peter Cox, Eindhoven / Courtesy Galerie Onrust).