
Ik had toen slechts de eerste tryout gezien, een onaffe voorstelling nog, een uitgehakte maar nog niet geslepen diamant. Vorige week zag ik wat ervan geworden is, drie weken na de première. En ik keek iets minder naar het totaal, en iets meer naar de vertolkster van de titelrol, Frieda Pittoors.
Tegen het slot van de lange toneelavond is heur haar uit de chique wrong geknoopt, het hangt slap langs het verbleekte gelaat. Mevrouw Lear ziet er desondanks uit als een bevrijd mens, gereed om ‘blij te kunnen kruipen naar het graf’, zoals ze drie uur eerder aankondigde. Ze is nu ook eindelijk herenigd met haar jongste zoon, de door haarzelf vervloekte oogappel. Ze smeedt een plan om met hem uit te fladderen, als waren ze ‘parkietjes die de mooie moed bezaten om hun kooi/ te ruilen voor een grenzeloze stad’. Tom Lanoye herdicht de verlangens van Shakespeare’s titelpersonage aldus: ‘We peilen naar de raadsels van het zijn/ Als waren wij beoordelaars van God!/ Vanuit een sloppenwijk verslaan wij zo/ De kongsi’s en de clans van “de elite”/ Zij doen er niet meer toe – ik heb jou terug!’ Een ontroerend stille idylle, ontsproten uit het warrelbrein van een gesloopt mens.
Want Lear is ver heen op dat moment. Haar waanzin ontspruit tijdens het noodweer, midden in het stuk, waarin ze de natuur uitdaagt tot een duel. We zijn voor dat moment gewaarschuwd: stroboscopisch licht, zegt een bordje bij de ingang. Lear schreeuwt als een overjarige Shirley Bassey tegen dat licht in. Het is een van de weinige momenten in deze toneelavond waarop ik afknap op een overleefd toneelcliché. Alsof je zulke besuikerde bombast nodig hebt om in de gekte van Lear te geloven. Alsof je deze verregende Muur van Geraardsbergen beklommen moet hebben, om in het stille ravijn van de waanzin te eindigen. Toneelmakers zouden eigenlijk over minder luxe speelgoederen moeten beschikken, zodat ze op betere en vooral op soberder ideeën kunnen komen, denk ik soms, een tikje valsig. Een kwart eeuw geleden fluisterde Ton Lutz Lears dondermonoloog tegen de donderwolken, terwijl er uit de toneeltoren een pisklein straaltje nattigheid op zijn ouwe kop werd gegieterd.
Ik heb verder overigens ademloos naar dit ensemble en vooral naar Frieda Pittoors gekeken. Het Antwerpse schooiersliedje (zie De Groene van 12 maart) is godzijdank gebleven. En blijkt, volgens ingewijden, afkomstig uit het oeuvre van de Vlaamse liedjesmaker Wannes Van de Velde. Wat het voor mij alleen maar mooier maakt. En dan, aan het eind, die simpele tekst: ‘Ik krijg geen adem meer, kan iemand helpen?/ Ik krijg die stomme knopen niet meer open.’ Brecht schreef het al: Shakespeare’s genie steekt ook in de durf en de grootheid om op de steile hellingen van de menselijke tragedie het banale detail niet te schuwen. U heeft nog een paar dagen. Aanstaande zaterdag is het gedaan.
Koningin Lear, Stadsschouwburg Amsterdam, t/m 18 april
Beeld: Hélène Devos, Alwin Pulinckx, Jip van den Dool, Frieda Pittoors, Roeland Fernhout, Janni Goslinga in Koningin Lear, Toneelgroep Amsterdam (Jan Versweyveld)