‘De essentie van de journalistiek is om iedereen aan te vallen’, zei de vorige week overleden Warren Hinckle in 1981 tegen The Washington Post. ‘Eerst stel je vast wat er niet deugt, dan ga je op zoek naar feiten die dat gezichtspunt onderschrijven en vervolgens genereer je genoeg controverse om de aandacht te trekken.’
Hinckle’s werkwijze was effectief: tussen 1964 en 1969 maakte hij zo van Ramparts, vóór zijn aantreden een marginaal katholiek-liberaal blaadje, een invloedrijke publicatie die radicaal links in de VS een stem in het nationale debat gaf. Aandacht genereerde Ramparts bijvoorbeeld door de dagboeken van Che Guevara te publiceren en door brieven van de zwarte activist Eldridge Cleaver vanuit de gevangenis af te drukken. Begin 1967 publiceerde het blad een foto-essay dat de gevolgen van Amerikaanse bombardementen op Vietnamese kinderen toonde, voor Martin Luther King jr. aanleiding om zich openlijk tegen de oorlog te keren.
Daarbij bediende Ramparts zich van spetterende koppen en prikkelende covers. Sommige van die covers zouden klassiekers uit de Amerikaanse tegencultuur worden, zoals de illustratie die Ho Chi Minh, de communistische leider van Noord-Vietnam, als generaal George Washington tijdens de Amerikaanse Revolutie verbeeldde. Een andere cover toonde brandende militaire oproepkaarten, opgehouden door vier handen.
In 1967 had het blad, dat vijf jaar eerder zo’n 2500 lezers had, een oplage van 250.000. De motor achter dit succes was Hinckle – niet alleen vanwege zijn gedurfde redactionele keuzes, maar ook vanwege zijn persona: de bevlogen twintiger was een en al branie en bravoure, wat versterkt werd door een zwarte ooglap die hij sinds een ongeluk in zijn jeugd droeg.
Hinckle werd op 12 oktober 1938 geboren in San Francisco. Zijn vader was dokwerker, zijn moeder administratief medewerkster bij de spoorwegen. Hij bezocht katholieke scholen en studeerde filosofie aan de door jezuïeten gerunde University of San Francisco. Na zijn afstuderen in 1961 werd hij verslaggever bij de San Francisco Chronicle. Drie jaar later werd hij hoofdredacteur van Ramparts, nadat hij bij de uitgever indruk had gemaakt met artikelen over J.D. Salinger en de moord op drie burgerrechtenactivisten in Mississippi. Onder Hinckle kwam het kwartaalblad voortaan maandelijks uit, terwijl hij er een erezaak van maakte om elk nummer met een scoop te komen. Zo openbaarde het blad dat het Vietnam-project van de Michigan State University een dekmantel was voor de cia, die er politieagenten uit Saigon trainde en van ammunitie voorzag. In een ander hoofdartikel bekende een oud-sergeant hoe hij getraind was om Vietnamese gevangenen te martelen.
Zo was Ramparts steeds in het nieuws, maar verkeerde het ook steeds in chaos en geldproblemen. Dat had alles te maken met de managementstijl van de drankzuchtige Hinckle, die niet op de kleintjes lette: hij betaalde zijn medewerkers royaal, reisde alleen eerste klas en verbleef in de beste hotels. Toen het blad in 1969 failliet dreigde te gaan, stapte Hinckle op. Ramparts hield het zonder hem nog vol tot 1975, toen het einde van de Vietnamoorlog en de versplintering van links het blad overbodig hadden gemaakt.
Hinckle begon daarna nog enkele tijdschriften, waaronder Frisco, City of San Francisco (gefinancierd door Francis Ford Coppola) en Scanlan’s Monthly, die steeds een kort leven beschoren waren. Toch zou hij met Scanlan’s, dat slechts acht keer verscheen, zijn invloed op de journalistiek verder vergroten. Hinckle stuurde daarvoor namelijk zijn vriend Hunter Thompson naar de paardenraces in Kentucky. Het resulterende artikel ‘The Kentucky Derby is Decadent and Depraved’ wordt nog altijd gezien als de opmaat naar het zogeheten Gonzo journalism, de nadrukkelijk subjectieve belevingsjournalistiek waarmee Thompson sier zou maken.
In de jaren tachtig manifesteerde Hinckle zich vooral als lokale columnist in San Francisco’s kranten, waarin hij als een literaire straatvechter de strijd aanging met figuren als de zanger Tony Bennett, die hij een ‘over het paard getilde kraakvogel’ noemde, en burgemeester Dianne Feinstein, tegenwoordig senator namens Californië. Naar verluidt was Feinstein hem op enig moment zo zat dat ze een glas drank over zijn hoofd probeerde te legen.
Maar Hinckle was meer dan een schavuit. Als kind van de werkende, katholieke klasse voelde hij een natuurlijke verbondenheid met de underdog. En net als zijn vriend Hunter Thompson, die zich begin jaren zeventig verkiesbaar had gesteld als sheriff in Aspen (Colorado), was het ook voor Hinckle niet genoeg om alleen over politiek te schrijven. In 1987 stelde hij zich onder het vaandel ‘People before politics’ kandidaat voor het burgemeesterschap van San Francisco. Hij presenteerde zichzelf als een ‘non-politicus, derde-generatie San Franciscan’ die als journalist altijd had gevochten voor de ‘ouderen, armen, minderheden en achtergestelden’. De rationale voor zijn kandidatuur was dat burgers ‘bedrogen worden door politici die onder één hoedje spelen met hun rijke donoren’. Het vermogen voor de werkende klassen om een degelijk leven in de stad op te bouwen stond op het spel.
Burgemeester werd hij niet met die boodschap, wellicht omdat hij met zijn waarschuwingen voor gentrification van steden en zijn tirades tegen ‘professional megabuck politics’ zijn tijd ver vooruit was. Maar met die burgemeesterscampagne had hij gepiekt. Hinckle deed zijn ding sowieso vroeg (Ramparts) en hard (drank). Zijn memoires publiceerde hij al op 36-jarige leeftijd (If You Have a Lemon, Make Lemonade). In de jaren negentig schreef hij nog een wekelijkse politieke column in de San Francisco Independent, maar tot veel reuring zou het niet meer leiden. Op 77-jarige leeftijd bezweek hij in relatieve vergetelheid aan een longontsteking.
Beeld: San Francisco, 2012 (Chris Felver / Getty Images)