Geen wonder dat er geregeld rebellen opstaan die met dat zieke bedrijf niets te maken willen hebben. Maar dan zijn er twee mogelijkheden: of ze blijken inderdaad niets te melden te hebben en druipen na een paar jaar af, of ze worden door de gevestigde orde, die wel van wat tegensputteren houdt, in genade omarmd en ingekapseld.

Martijn Benders (1971) doet er al geruime tijd alles aan om niet serieus te worden genomen. Hij is overal tegen, niemand deugt in zijn ogen, uitgevers zijn oplichters en de literaire kritiek is dom en corrupt. Na zijn debuutbundel Karavanserai (2008), die voor de Buddingh’-prijs werd genomineerd, besloot hij zijn zelfgekozen marginaliteit te institutionaliseren door zijn bundels voortaan in eigen beheer uit te geven. Blijkbaar is dat niet bevallen, want zijn tweede bundel verschijnt nu alsnog bij een echte uitgever. En ik heb slecht nieuws voor hem: deze recensie, die verschijnt in een gerespecteerd weekblad, zal betogen dat Wat koop ik voor jouw donkerwilde machten, Willem een voortreffelijke bundel is. Maar goed, hij weet wie het zegt, dus hij hoeft zich er niets van aan te trekken.

De titel, die verwijst naar het beroemdste sonnet van Willem Kloos, is een gecompliceerd statement. Enerzijds verwerpt Benders de romantische erfenis van de dichter die een god in het diepst van zijn gedachten was, anderzijds roept hij die juist op, mede doordat het familiaire ‘Willem’ gelijkwaardigheid veronderstelt. Het citaat staat niet op zichzelf. Elders spreekt iemand met bewondering over Gorter, waar de aanwezigheid van twee negentiende-eeuwse iconen op z’n minst wordt getolereerd:

Saaie zomerdag,

dus we spreken bij het kerkhof af.

Bilderdijk en Beets staan je bij,

maar Herman Gorter is van mij.

Ongetwijfeld is hier sprake van ironie, maar is ook dat niet een romantisch verschijnsel? Sterren, de maan, spleen en verlangen, alle clichés komen terloops voorbij, en hoewel de toon van de bundel in de eerste plaats cynisch, dwars en badinerend is, kan dat een waarachtig kloppend hart en een prangend gemoed geenszins verhelen. Ja, Benders wordt belaagd door donkerwilde machten, maar met humor en absurdisme weet hij zich de demonen van het lijf te slaan.

Ook in andere opzichten laat de dichter zien het traditioneel arsenaal van poëtische middelen professioneel te beheersen. Meermalen worden herhalingsfiguren ingezet om wanhoop te bezweren of verbijstering uit te drukken. ‘Paranoia is een ijzige ster/ maar tenminste een begin’, aldus het begin van Verzet. De spreker weet niet goed hoe hij moet leven:

Ik heb altijd mot met de eeuwigheid.

Ik heb altijd mot met de eeuwigheid.

Ik kan niet overweg

met de eindigheid,

was ik maar van sperma,

was ik maar van witte rijst

en jij mijn vallende ster…

Vermoedelijk zijn er niet veel gedichten waarin ‘ster’ op ‘sperma’ rijmt, en het verlangen van witte rijst te zijn is gestoord, maar het geheel klinkt volstrekt overtuigend, alsof hier de oplossing voor alle weltschmerz wordt gegeven.

Benders is een dichter die zijn ambacht graag belachelijk maakt, maar dat doet met een zwier die laat zien waarom het in de poëzie gaat: de juiste woorden op de juiste plaats, een sterk ritme, vaak verbluffende beelden en een stem die voortdurend een geërgerde en wanhopige indruk wekt, alsof datgene wat gezegd moet worden zich weer net niet heeft laten betrappen. ‘Ik ben een dichter’, zegt hij, maar ‘van mij hoeft niet iedereen meteen aan te sluiten.’ De kunstenaar verkoopt schoonheid:

Ik laat de schoonheid niet in de rij staan.

Ik laat haar geen strafregels schrijven.

Bij mij is ze aan het juiste adres.

Hier is mijn visitekaartje.

Wat heeft Benders allemaal in de aanbieding? Bijen op de kermis bijvoorbeeld, meisjes als dwangbuizen, fervente vogelspotters, kalende mannen in Godard-jassen, een kersttoespraak van Beatrix, de treurigheid van prostitutie, het lidmaatschap van een bibliotheek, optredens van Wim Brands en Ilja Leonard Pfeijffer en een feilloze satire op poëzie bij eenzame uitvaarten. Van politieke correctheid heeft Benders geen last. ‘Ik ben blij dat je dood bent’, aldus het grafdicht, ‘je verpieterde je hele leven en nu/ mag ik hier voor de schone schijn/ opdraven om postuum het sociale gezicht/ van de staat te zijn’. Zo’n dichter zou ik graag voor mijn laatste gang willen uitnodigen.

Benders is een sarcastisch observator van sociaal en politiek geneuzel, met een scherp oog voor hypocrisie. Een junk wordt beschreven als ‘afzetmarkt voor biechtvaders en schrijvers’, de ‘jongens van het journaal’ verkopen klemtonen, en als door de markt geconditioneerde burgers iets zeggen, zijn hun woorden ‘toeristen op een ansichtkaart onder een pokkenzon’, want zij slapen ‘andermans dromen’. Enkele malen bekent de dichter nog wel eens te dromen, maar zijn verstand leert hem dat geen enkele illusie houdbaar is. Social media, televisie, film, het is allemaal nep. ‘Schoudervullingen hebben hun beste tijd gehad’. ‘De wereld gaat ten onder. Kukeleku’.

Het enige wat helpt is bluf. ‘Nick Cave poetst mijn schoenen/ Lou Reed staat de hele dag mijn oude Jaguar te boenen’. Madonna wit zijn muurtjes en Nena pijpt hem elke morgen door de brievenbus. ‘Hoe doe jij dat, Benders?’ Het antwoord is bedrieglijk eenvoudig: ‘Heitje voor karweitje.’ Gewoon hard werken dus. Ik kan het niet helpen, Benders, maar ‘jij hoort erbij, net als de kritiek’.


Serafine

Ze fonkelt als wasbenzine

mijn tong nog dik van het wespengif,

kom, zegt ze, een verveelde zuster,

kom, je hebt je spuitje verdiend

met codeïne. Ze pakt mijn pols beet

als een grijpmachine op de kermis

een haveloze beer, ik voel mijn hart

volstromen met goedkope nagellak.

Dan dansen we. Ik pas op een wimper.

We zwieren en worden stof.

We zwieren.


Martijn Benders: Wat koop ik voor jouw donkerwilde machten, Willem. Van Gennep, 102 blz., € 17,90